Interview met Kolonel Hans van Griensven, commandant Task Force Uruzgan II. Eind januari nam kolonel Hans van Griensven het commando over de missie Task Force Uruzgan over van zijn collega Theo Vleugels. Van Griensven, wacht de zware taak het goede werk van zijn voorganger te continueren en dat aan de vooravond van het door de Taliban aangekondigde voorjaarsoffensief. Wie is deze nieuwe Task Force-commandant? Wat beweegt hem? Hoe is hij als leider? Een kennismaking met de man die normaliter plaatsvervangend Commandant is bij 13 Gemechaniseerde Brigade.
Het commando over een missie als deze, dat moet haast wel een droomjob zijn…
“Klopt. Een commandantenschap wordt door veel militairen sowieso als het summum gezien. Voor mij was het één van de belangrijkste redenen om het leger in te gaan. Pelotons- of compagniescommandant worden, lukt de meeste officieren nog wel, maar daarna wordt de spoeling erg dun. Het commando over een Task Force is maar voor een enkeling weggelegd. Ik ben dus heel blij en trots om deze functie te mogen vervullen.”
Heeft uw genieachtergrond bij deze opbouwmissie nog een speciale betekenis?
“Nee, geen enkele. Ik ben weliswaar genist in hart en nieren maar het fenomeen ‘opbouw’ heeft tijdens deze missie veel meer met herstel van (politieke) structuur en vertrouwen te maken, dan met het simpele ‘steen op steen-principe’. Bovendien ben ik door verschillende (commandanten)functies inmiddels zo ge-despecialiseerd dat ik vooral als operationeel leider van alle militairen denk en optreed. Dat kan ook niet anders wanneer je aan het hoofd staat van een Task Force die uit zoveel verschillende functionaliteiten bestaat.”
Uw eerste week voorafgaande aan de commando-overdracht was meteen een hectische met de IED-aanslag van 19 januari als triest dieptepunt. In hoeverre heeft die uw visie op de missie beïnvloed?
“Niet wezenlijk. Je wordt echter wel direct met de neus op de feiten gedrukt en beseft nog eens extra waar je aan begint. In praktische zin was de loop der gebeurtenissen een eyeopener: je weet meteen hoe processen en procedures lopen. De aanslag was in feite een bevestiging van datgene waar we in het begin van het jaar al bang voor waren: de Taliban onderneemt toch weer actie om terug te komen. We gaan derhalve een spannende tijd tegemoet met z’n allen.”
Gaat er onder uw bewind veel veranderen?
“Nee, ik heb de missie van tevoren natuurlijk goed bestudeerd en bekeken hoe de operaties verlopen. Er is door mijn voorganger een heel goede footprint neergezet en ik ben ook zeker niet van plan om alles anders te gaan doen; dat kan ook niet. Ik zal hooguit een paar andere accenten leggen. Counter IED is één van die accenten. We hebben we een concept ontwikkeld waarmee we niet alleen re-actief IEDS vernietigen maar het probleem juist bij de bron proberen te onderscheppen. De aanslag van 19 januari en onze Counter IED-operatie van 11 februari onderstrepen respectievelijk het belang en nut van zo’n concept.”
Hoe schat u de huidige situatie in het inzetgebied in?
“De veiligheidssituatie is slechter dan paar maanden geleden maar dat was vooraf ingecalculeerd. Er is een eind gekomen aan de winter waarin het traditioneel een stuk rustiger is. We worden op dit moment gedwongen om te consolideren. Het is het bekende geven van twee stappen vooruit zetten, een stapje terug om vervolgens weer vooruit te gaan: in dat ritme zitten we nu en dat moeten we accepteren.”
Hoe kan de Task Force die spiraal doorbreken?
“Door te volharden in onze filosofie: de Uruzgaanse bevolking een veilige leefomgeving bieden en hen helpen bij het herstel van economie en politieke structuren. In hun stijl, hun tempo en met lokale mensen. De bewoners van Uruzgan moeten uiteindelijk de kar zelf gaan trekken. Hierbij moet ik denken aan een uitspraak van Mao die ooit heeft gezegd: ‘Guerrilla is als een vis in het water.’ Hierbij vertegenwoordigt de bevolking het water. Aan ons de taak om de vis (lees: de Taliban) droog te leggen.”
Houdt u binnen die strategie vast aan de re-actieve houding tegen de Opposing Military Forces?
“We zijn natuurlijk wel militairen. Als we aangevallen worden slaan we terug. Duidelijk is echter dat het geen zin heeft om het puur op knokken aan te laten komen. We zijn weliswaar beter getraind en uitgerust dan onze tegenstanders maar je loopt dan het risico dat we elke slag winnen, maar de ‘oorlog’ verliezen. Uiteindelijk gaat het toch om het vertrouwen winnen van de bevolking. En het helpt niet als wij steeds hun zonen doden. De Taliban bijvoorbeeld bestaat uit hardcore Commandanten, regionale leiders en een heleboel meelopers die al dan niet gedwongen meedoen. We hebben er geen baat bij om die laatste groep te doden. We moeten hen overhalen de kant van de eigen regering te kiezen.”
Bent u van plan om dat wel te doen bij die eerste twee categorieën?
“ Wij gaan niemand opjagen, opzoeken in de bergen en uitschakelen, dus geen ‘search, fix and destroy’. Dat doen we hooguit met High Value Targets. Dan praat je al snel over regionale Commandanten en hoger. Natuurlijk pakken we die leiders graag op: op die manier haal je de angel eruit.”
De dialoog met ze zoeken zoals de Afghaanse president Karzai al eens heeft gesuggereerd is dus uit den boze…
“Wij zoeken alleen de dialoog met mensen die graag geholpen worden. Ik heb geen baat bij het initiëren van contact met Talibancommandanten of OMF’ers. Het is al vaker gezegd: we zitten in een counter insurgency operatie en de enige mogelijkheid om die te kunnen winnen is het veroveren van de hearts and minds van de mensen die wél geholpen willen worden. Inmiddels is het zo dat we door ons optreden waardering hebben geoogst bij de mensen in Uruzgan die direct met ons te maken hebben. Zij zijn blij met die samenwerking: ze zien de voordelen ervan in.”
Gaat dat proces snel genoeg?
“Mensen hebben wel eens de neiging om te vergeten dat we hier te maken hebben met een land dat door oorlog en onderdrukking ver is teruggeworpen in de tijd. Een land dat bovendien geteisterd wordt door stammenstrijden, lokale politieke belangen en drugsoorlogen. De mensen uit dat land proberen wij in een sneltreinvaart technieken en ervaringen van de 21e eeuw bij te brengen. Dat is heel lastig. Het moet gebeuren in hun tempo en in hun stijl. Het is aan henzelf: wij ondersteunen. We moeten de mensen hier dusdanig stimuleren dat ze zelf een plan maken, dat ze ook zelf dragen en uit willen voeren. Het is zaak om ze bewust te maken van hun verantwoordelijkheid en ervoor te zorgen dat ze die verantwoordelijkheid ook gaan nemen. Maar ik geef toe dat is een proces van de lange adem.”
Wat is daar voor nodig?
“Dat vereist een diepte-investering in leiderschap op alle niveaus. Het ontbreekt de Afghanen niet aan motivatie maar tegen de uitvoering van hun taken kijken ze toch ietwat anders aan dan wij gewend zijn. Dat probleem speelt bijvoorbeeld heel sterk bij de veiligheidstroepen. Er is op dit moment een chronisch tekort aan goed opgeleid kader. Daar steken we op dit moment extra effort in. De Afghanen moeten de veiligheid binnen de huidige Afghan Development Zone namelijk zelf gaan oppakken; pas dan kunnen wij die zone uit gaan bouwen. We zijn nu nog teveel verantwoordelijk voor de binnenring. Het probleem is dat we investeren in iets dat minder snel gaat dan we zelf zouden willen. We refereren namelijk alles aan wat wij weten. Geduld en doorzettingsvermogen zijn in deze de beste raadgevers.”
En ondertussen?
“Ondertussen blijven we bezig met interruptieacties. Ondermeer ten zuiden van de Baluchipas, een belangrijke transitroute voor OMF. Daarnaast blijven we Mission Teams van het PRT het veld in sturen om contacten te leggen met de lokale bevolking om haar wensen in kaart te brengen en zo mogelijk in te vullen. Daarbij houden we continue onze drie operatielijnen in het oog: ‘veiligheid’, ‘bestuur’ en ‘ontwikkeling’. Elke dag werken we in meerdere of mindere mate aan die operatielijnen. Daar waar het relatief veilig kunnen we meer aan die andere aspecten doen en vice versa. Eigenlijk proberen we continue de Afghaanse autoriteiten te beïnvloeden om de draad zelf op te pakken.”
Volgens Afghanistan-deskundige Antoinette de Jong die hier onlangs op bezoek was, zijn veel mensen in Uruzgan niet alleen bang voor de Taliban maar vrezen ze ook het moment dat de Nederlanders de aftocht blazen…..
“Ik kan me die angst wel voorstellen. Wanneer wij weggaan is de stabiliteit in de regio dan al gegarandeerd? …Waarschijnlijk niet. En komt er dan een coalitiepartner die het stokje van ons overneemt? De mensen zijn bang dat de Taliban na ons vertrek weer invloed krijgt en het vuur opnieuw oplaait; de Taliban echt helemaal verslaan zal nooit lukken en zo bezien vormen wij het spreekwoordelijke deken op het vuur. We – en in dat geval doel ik op de internationale gemeenschap – zullen hier daarom voor langere tijd presentie moeten houden om die mensen écht te helpen.”
Over ‘helpen’ gesproken. Sinds de start van de missie zijn inmiddels meer dan 130 PRT-projecten opgestart en afgerond. Zijn die wel voldoende zichtbaar?
“Ja en nee. Je moet sowieso onderscheid maken tussen de long term en de de zogenaamde quick impact projects – het opknappen van een moskee, het opruimen van de straten van Tarin Kowt . Daarvan zijn de resultaten direct zichtbaar. Anders ligt het met de langlopende projecten zoals bijvoorbeeld irrigatiewerken en gezondheidszorgprojecten. Daarvoor moet je met de autoriteiten om de tafel om plannen te maken. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan want de meeste autoriteiten kunnen lezen noch schrijven laat staan plannen maken. Dat vereist dus de nodige investeringen. Plannen voor lange termijn moeten worden vastgelegd en budgetten vrijgemaakt voordat je überhaupt echt iets ziet gebeuren. Over het verloop ben ik tevreden; we praten hier echter over diepte-investeringen waarvan de resultaten op dit moment nog niet goed zichtbaar zijn. Er wordt op verschillende niveaus keihard aan de weg getimmerd. Het is zaak om dat harde werk nog beter voor het voetlicht te krijgen in de media.”
Vindt u dat er naast de opbouwresultaten ook genoeg erkenning is voor de militairen van de Battlegroup die regelmatig in TICs terechtkomen?
“Ik ben realist genoeg om te beseffen dat er voldoende oog moet zijn voor de andere kant van deze missie. Zonder de inspanningen van de Battlegroup kan het Provincial Reconstruction Team zijn werk niet doen. Daarom moet de strijd van onze infanteristen ook zeker belicht worden. Deze missie verloopt niet zonder slag of stoot; je moet daarom een zekere balans zien te vinden in de aandachtsverdeling vind ik.”
Bent u tevreden over de samenwerking met de Australische collega’s van de Reconstruction Task Force?
Meer dan tevreden. Er bestaat nu nog een fysieke barrière omdat ze op een ander kamp zitten maar vakinhoudelijk is de afstemming prima. Binnenkort komen ze zelfs op ons kamp. De Australiërs beschikken over eigen geniecapaciteit waarmee ze hun deel van het PRT-werk op zich nemen. Hun projecten zijn goed zichtbaar. Zij beschikken over eigen geniecapaciteit die daarvoor speciaal bestemd is. Het gaat om duurzame projecten waaraan geen lang voorbereidingstraject voorafgaat zoals het herstellen van bruggen, overheidgebouwen en ziekenhuizen. De uitvoering wordt ook nog eens door Afghanen gedaan. Prima. Vakinhoudelijk is de samenwerking dus al uitstekend, voor wat betreft de gezamenlijke ontspanning mag er nog wel wat geïnvesteerd worden.”
Er is nationaal en internationaal veel te doen om de strijd tegen de opium: de ‘poppy’. Gaat de Task Force actief meehelpen bij de vernietiging ervan?
“Ik kijk gewoon naar onze opdracht die zegt dat wij niet aan counter narcotics doen. Wij gaan dus geen poppyvelden vernietigen. De Task Force moet wel de plaatselijke autoriteiten steunen en als die aan eradication gaan doen, dienen we ze op enige manier te helpen: bij hun planning bijvoorbeeld maar in extremis ook middels veiligheidssteun. Wij willen daar echter geen actieve rol in spelen. Dat plaatst ons ook direct voor een dilemma: als het uit de hand loopt worden we misschien gedwongen om tegen de bevolking die zich boos maakt over de vernietiging, op te treden. Dat is iets wat we absoluut niet willen. Want daarmee loop je het risico dat je het goede contact wat heel zorgvuldig is opgebouwd, in één klap vernietigt. Je ziet wel: de poppy blijft een hot item dat hoe dan ook het nodige stof doet opwaaien.”
Iets heel anders: wat voor commandant bent u voor uw mensen?
“Ik ben duidelijk iemand van de opdrachtgerichte commandovoering en het sturen in de lijn. Ik ga er daarbij overigens wel van uit dat iedereen zijn/haar vak verstaat en er alles aan zal doen dat op peil te houden. Verder staan eerlijkheid en openheid bij mij hoog in het vaandel en probeer ik ook zo goed mogelijk de belangen van mijn mensen te behartigen. Ik ben voor iedereen rechtstreeks benaderbaar, indien dat noodzakelijk is. De deur staat voor iedereen open. Hoe letterlijk ik die belofte neem? Heel letterlijk, zolang de deur van mijn container ook echt openstaat (glimlacht). Overigens ben ik ook een Brabander die wel houdt van wat gezelligheid op z’n tijd.”
Bent u in dat licht bezien tevreden over de ontspanningsfaciliteiten op de beide bases?
“Vooropgesteld: er zijn door de mannen en vrouwen van de Deployment Task Force twee prachtige kampen neergezet. De base op Tarin Kowt is nog niet klaar maar de genisten van 105 Brugcompagnie werken keihard om Kamp Holland af te ronden. Uiteraard ben ik niet blind voor de totnutoe ietwat karige ontspanningsfaciliteiten. Ik beloof iedereen dat daar snel verandering in komt.”
Tot slot: hoe kijkt u aan tegen uw eerste weken als Commandant van de Task Force Uruzgan?
“Die drie weken voelen aan als een paar maanden. Er gebeurt hier ontzettend veel; we hebben te maken met een situatie die per uur verandert. Je bent nu gewoon 16 uur per dag in de weer met één taak. Ik hou daar wel van: je bent heel gefocust bezig. Het gevoel voor tijd gaat absoluut weg. Ik weet nu bijvoorbeeld niet wat voor dag het is vandaag. Maar wat me nog het meeste aanspreekt is de professionaliteit, mentaliteit en de eensgezindheid onder de mannen en vrouwen die deze missie tot een goed einde moeten brengen. Mensen die mijn motto willen waarmaken: Dat geeft een goed gevoel voor de toekomst.”
Leave a Reply