Nederlandse troepen waken over nieuwe gebieden in Bosnië. Juist hier durven, ook na jaren, nog maar weinig bewoners terug te keren. Voor de militairen is de uitbreiding vooral afwisseling in een saai bestaan. Het lijkt wel een telefoonboek. Op de muren van elk verwoest huis in de ruïnes van de woonwijk staat wel een telefoonnummer. Prodaje se – tegen elk aannemelijk bod te koop – en dan volgen de nummers; van mobiele telefoons, of van iemand ergens ver weg in Belgrado.
Met grote passen klimt luitenant R. Saathof met zijn patrouille door het spookachtige decor van wat ooit Cipuljic was, een Servische wijk op een helling bij het stadje Bugojno. Voor de jonge soldaten zijn het resten van een oorlog uit een ver verleden; sommigen van hen zaten nog op de basisschool toen hier de bewoners werden verdreven en de huizen werden opgeblazen. Enkele woningen worden weer opgeknapt. ,,Mensen die willen terugkeren, kunnen hulp krijgen”, zegt Saathof. ,,Dus wordt op sommige plekken weer gebouwd. Maar Servische eigenaren die zich hier echt weer vestigen, zie je toch nauwelijks. Ze verhuren de huizen liever aan moslims of Kroaten. Zelf durven ze het niet aan.”
Tot voor kort hadden de Nederlanders relatief weinig met de Servische bevolkingsgroep in Bosnië te maken. Er waren Servische wijken, maar die waren goeddeels leeg. Nu de militairen sinds deze week een veel groter grondgebied beheren, is dat anders. Een groot deel van dat nieuwe gebied is geboortegrond van uitsluitend Serviërs, van wie een deel is teruggekeerd van hun vlucht. Op een verkenningstocht in het `nieuwe grondgebied’ wijst ritmeester Leen den Hollander boven de motorkap van zijn terreinwagen aan waar het Servische gebied begint. ,,Kijk,” zegt hij, terwijl hij door het uitgestrekte dal wijst. ,,Daar!” Vanaf dit punt zijn de huizen uitgebrand, elektriciteitsdraden liggen op de grond en in de weilanden wijzen gele linten op mijnengevaar.
Toch worden in dit gebied ook weer enkele huizen bewoond. De eerste boeren zijn teruggekeerd, enkele moestuintjes zijn bewerkt. De 70-jarige Mijo Vujanovic komt zelfs met open armen op de Nederlandse militairen af. ,,Welkom,” zegt hij. ,,SFOR is hier welkom. Drink een borrel met mij! Vrouw, haal de fles met wat glazen” Even later heft Den Hollander het glaasje met distillaat, en slaat het achterover. ,,De gastvrijheid is groot”, zegt hij, ,,ik wil ze niet voor het hoofd stoten.”
Het nieuwe gebied levert de Nederlanders ook nieuwe problemen op. De Serviërs zijn niet geliefd bij Kroaten en moslims, in het gebied zijn de levensomstandigheden slecht. Huizen zijn provisorisch bewoonbaar gemaakt, er is geen stromend water of licht. Buiten de gewone patrouilles om bieden de Nederlanders daarom incidenteel hulp. Huizen worden bijvoorbeeld van een dak voorzien. ,,Als we kunnen helpen, waarom zouden dat dan niet doen”, zegt Den Hollander. ,,Een voorganger nam een haan mee voor een boer. Kleine dingen, die op prijs worden gesteld.” De gedachte erachter is dat ook anderen zullen durven terugkeren. Net als de 70-jarige Vujanovic. ,,Ik kon niet anders. Ik had geen werk, hier kan ik tenminste mijn eigen eten verbouwen.”
Vujanovic maakt het niet veel uit dat de Nederlanders in navolging van de Canadezen nu over zijn veiligheid waken. ,,Ik ben blij met hen, maar was dat ook met de Canadezen. Als er maar troepen blijven, want zij maken het mogelijk dat we hier leven. De regering beschermt ons niet. We kunnen bij de komende verkiezingen zelfs niet stemmen.” Voor de troepen zijn de nieuwe contacten met de burgerbevolking vooral een afwisseling in een saai bestaan. ,,Zo kom je tenminste van de basis af”, zegt een van de militairen. ,,Er gebeurt hier weinig en alleen rondrijden tijdens patrouilles heb je op een gegeven moment ook wel gezien.”
De uitzending is, zegt een chauffeur, vooral aantrekkelijk voor de spaarrekening. Maandelijks krijgen ze 1350 euro extra, en dat zes maanden lang. Verder blijft er, nieuwe gebieden of niet, vooral de routine. Vroeg op, vroeg slapen – en tussendoor is het vooral zorgvuldig de dagen afstrepen tot het einde van de uitzending. Maar even later kwamen de herinneringen terug. En met de beelden van uitgebrande boerderijen ook de trauma’s. De angst dat het nooit helemaal voorbij zal zijn. Toch ligt er sinds november 1995 ook over de bergen het raster van Dayton: een schema van landsgrenzen en constitutionele bepalingen, dat nu langzaam van letter naar werkelijkheid moet groeien. Het is een ingewikkeld schema. De Serviërs hebben hun eigen republiekje, met een aparte status, en de Kroaten en moslims vormen samen een ongemakkelijke, uit kantons samengestelde federatie.
Veel mensen geloven dat Dayton gaat falen en in Bosnië komen sombere verwachtingen meestal uit. En toch: tot nu toe heeft deze van buitenaf opgelegde, door SFOR bewaakte vorm van verplichte democratie standgehouden. Het land bestaat nog, er worden verkiezingen gehouden en wetten aangenomen, altijd onder internationaal toezicht, en het is nog steeds niet helemaal uitgesloten dat de nieuwe structuur zich nestelt in het bewustzijn van de boeren, de soldaten, de criminelen, de politici en de stadsbewoners.
Intussen is er, binnen dit onzekere schema, een zichtbaar herstel gaande. Tegen de berghellingen, waar geen gehucht onbeschadigd uit de oorlog kwam, bouwen verhuisde of teruggekeerde vluchtelingen nieuwe huizen, met geld vanuit Saoedi-Arabië of gewoon van de Nederlandse ambassade. Zelfs de ruïnes aan de oude frontlinies betrekken ze, waar zwaar gevochten is en het nu nog met mijnen bezaaid ligt. Als ze willen zien of een stuk land bewoonbaar is steken ze het gras in brand en wachten de ontploffingen af.
En in de steden staan overal steigers. In Sarajevo zijn eerst de granaatinslagen weggewerkt: dichtgeplamuurd of juist tot ronde gaten uitgehakt, in elk geval niet meer herkenbaar. Het is een collectief instinct om huizen en straten te ontdoen van de schaamte. En daarmee keert ook Sarajevo terug aan de oppervlakte waar de andere hoofdsteden van nieuwe democratieën zich al bevinden.
WANT BOSNIË heeft ook goede eigenschappen. Kwaliteiten die als basis kunnen dienen voor een samenleving die zichzelf aan het uitvinden is.
Het is een prachtig land, en dat is niet zonder betekenis. Ook al zijn de bossen er schuldig en hebben de bergen te veel slachtoffers gevraagd, de schoonheid is intact. Bij zonsondergang is de oude brug in Mostar, zelfs in haar afwezigheid, nog altijd betoverend. De oude wijken op de hellingen boven Sarajevo, met rond elke buurtmoskee een klein kerkhof, hebben in de schemering een rustieke aantrekkingskracht. Er gaat van alle licht, steen en water soms een kalmte uit, die kan bijdragen aan het zelfvertrouwen van de bewoners.
Dat zelfvertrouwen rust, althans bij de moslims, sinds de oorlog op een moreel gelijk. Een discutabel gelijk, hoe dan ook met pijn en beschadigingen verweven, maar ik geloof dat het voelbaar is in de omgang, in de toon van spreken. Ze hebben de aanval afgeslagen en de oorlog overleefd. Ze zijn door de buitenwereld aangewezen als de partij die hulp en compensatie verdient. En ze hoeven niet, zoals de Serviërs, een ideologie van het verlies te cultiveren.
Er is, ten slotte, mede door de oorlog een actieve, bijna buitenproportionele cultuur van openbaarheid ontstaan. In de oorlog was de noodzaak het verhaal naar buiten te brengen zo groot dat er een wildgroei aan media ontstond. Op dat moment golden er vrijwel geen wettelijke beperkingen voor. Mensen vonden de krant, de radio en de televisie zelf uit. En ook nu bestaat er geen systematische censuur, zelfs vanuit de SDA niet. Dus lopen er publieke debatten over van alles, vaak doorspekt met laster en banale polemieken, maar ze lopen. Het is een publiek domein met vertakkingen tot in Srpska en Herzeg-Bosna, een schokkerig soort vrijheid van meningsuiting die het schema van Dayton langzaam vult.
MAAR OF DIT alles ook werkelijk leidt tot een nieuw soort samenleving hangt af van drie groepen mensen: de vluchtelingen, de criminelen en de buitenlanders.
De vluchtelingen, vaak uit hun dorpen verjaagde boerenfamilies, zoeken inmiddels hun onderdak in andere dorpen of in de steden. Ze hebben bittere ervaringen achter de rug. De oorlog heeft ze nog geloviger gemaakt, ze stemmen trouw op Izetbegovic. De afstand tot de stedelijke cultuur is onverminderd groot. Als ik de postmoderne, levensgenietende, grappenmakende en tamelijk zelfingenomen stadsmensen van mijn generatie spreek, dan begrijp ik dat ze nauwelijks meer dan de automatische beleefdheid voor de vluchtelingen kunnen opbrengen. Van echte belangstelling over en weer is geen sprake. Het is een interne kloof die de opbouw van het nieuwe Bosnië zou kunnen verhinderen.
De criminelen zijn nog niet aan de macht, zoals elders in Oost-Europa. Maar ook hier is een nieuwe maffia in de maak, onder de ogen van de overheid. Vaak zijn het de jonge oorlogsveteranen die, werkloos en zonder uitkering, kiezen voor de zwarte handel in drugs, auto’s en elektronica. Het is moeilijk ze aan te pakken: zij hebben tenslotte hun leven gewaagd om Bosnië te verdedigen.
Maar alles staat of valt met de buitenlanders. De paradox van Bosnië is dat het isolement van de oorlog uiteindelijk leidde tot een scala aan internationale contacten waar geen andere nieuwe democratie aan kan tippen. En nu zitten ze overal. De buitenlanders vormen bijna een vierde entiteit: een tamelijk gesloten gemeenschap die op Bosnië is neergedaald en zichtbaar aanwezig is, maar nauwelijks mengt. Als olie op water. Ze zorgen voor de reconstructie, heropenen de ziekenhuizen en zetten de psychische hulp aan oorlogsslachtoffers op. Ze adviseren de overheid bij de nieuwe wetgeving, het invoeren van de privatisering, het organiseren van verkiezingen. Ze vormen de belangrijkste werkgever van het land: alleen in dienst van de buitenlanders valt er een salaris van meer dan vijfhonderd Duitse mark te verdienen. En ze houden natuurlijk het land veilig. Zonder de soldaten van SFOR zou de oorlog meteen weer beginnen, dat zegt iedereen.
En toch worden ze meestal niet met warmte besproken. Ze worden gedoogd, een ander woord is er niet voor, hoeveel goeds ze ook brengen. Het verwijt dat de wereld te laat is komen opdagen, werkt nog altijd door. En nu ze er zijn binden ze zich niet aan het land. Ze leggen een andere orde van denken en werken op, houden er zo hun eigen interpretaties van landsaard en de oorlog op na, en verdwijnen weer als hun contract is uitgediend. Ik heb vaak gezien hoe de jonge Bosniërs, met die typische mengeling van bravoure, eigendunk en beperkt maar vlot Engels, de buitenlanders tegemoet treden. Ze zijn gewend aan die blik van buiten, die hen de keuze laat tussen de slachtofferrol of juist die van de bewonderde overlevingskunstenaar. En aan de vragen van die buitenlanders, zoals ik altijd passanten, leveren ze zich routineus uit, een tikje ijdel, een tikje ironisch.
ALS DIE KOKETTERIE, het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en het concentratieverlies het contact met de buitenlanders definitief zou verstoren, dan treedt het syndroom van de Winterspelen in werking. Want ook in 1984 streek de internationale gemeenschap al op Sarajevo neer, en toen bleef er niets van alle nieuwe contacten over. Nadat de medailles waren verdeeld vertrok iedereen weer en viel Sarajevo terug tot wat het al jaren was: een volgzame, min of meer welvarende provinciehoofdstad.
Het gevaar dat Bosnië nu weer in de val loopt van het provincialisme, van het kleine denken, de lokale twisten en de blik naar binnen is absoluut aanwezig. Nu al merk je dat de wereld zich terugtrekt, de aandacht weer verplaatst, dat de hulporganisaties die op het oorlogsleed afkwamen hun bijdragen afbouwen. En tegelijk dreigt er in de media en in de politiek inderdaad een fixatie op de eigen kwesties. De contacten met de buitenwereld hebben lang niet overal meer het vuur van de eerste dagen.
Als die contacten verloren gaan blijft er een kwetsbaar land over, instabiel en zonder structurele partners. Maar zo ver is het nog niet. De buitenlanders zijn er nog, de cultuur van openbaarheid leeft, het morele gelijk is intact, de sociale en culturele werveling is nog niet uitgeraasd. Misschien is het alleen maar dat ik wil dat de optelsom gunstig uitpakt, hoeveel obstakels er ook zijn; maar diezelfde wil voelde ik onderweg soms ook op straat, in sommige cafés en huiskamers. Er is nog steeds een nieuw soort Bosnië mogelijk, een samenleving die misschien zelfs model zou kunnen staan voor de toekomst van Kosovo – hoe onwaarschijnlijk dat ook klinkt op het moment dat daar zelfs de volgende dag een fictie lijkt.
Leave a Reply