Het is dit jaar 66 jaar geleden dat op 17 augustus 1945 in Nederlands-Indië de onafhankelijkheid werd uitgeroepen. Nederland zond als antwoord de grootste troepenmacht die het ooit op de been bracht om er de macht te herstellen. Het verliezen van de overzeese kolonie was voor veel Nederlanders immers een onaanvaardbare gedachte. Voordat de Nederlandse vlag werd gestreken en de soevereiniteit werd overgedragen zou er nog heel veel worden gevochten. Dit drieluik gaat niet alleen over de onafhankelijkheidsstrijd in het huidige Indonesië. Het schetst ook het verhaal van de toen bijna 20 jarige oorlogsvrijwilliger Theo Jacobs, die ruim vier jaar op de archipel verbleef en als parachutist telkens vooraan vocht.
Maar voordat ik daar dieper op inga, eerst een sprong terug in de tijd. Vanaf de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie werd Nederlands-Indië door Nederland bestuurd. Het bestuur van de zogenoemde ‘Gordel van Smaragd’ is vaak geplaagd geweest door opstanden en dwarsliggende stammen. Regelmatig trokken dan militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) de rimboe in om met harde hand de orde te herstellen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, werden de eilanden van de archipel in 1942 in korte tijd door de Japanners veroverd. In de ogen van de Indonesische bevolking werd de snelle nederlaag gezien als een teken van zwakte.
Alle blanke Nederlanders werden vervolgens ook nog eens door de Japanners ‘geïnterneerd’, of te wel opgesloten in kampen. Op hulp van de Indische bevolking konden de Nederlanders niet rekenen. Onderduiken, je verbergen voor de Japanse bezetter in afwachting van betere tijden, kwam niet voor. De eeuwenoude grip van het Nederlandse bestuur op Indië werd zo immers losgemaakt. Dit geeft goed aan hoe de verhoudingen lagen. Een verblijf in een Japans kamp was overigens in niets te vergelijken met dat in een Duits concentratiekamp. De grootste vijand voor de geïnterneerde Nederlanders was ziekte. Het is de Japanners vooral aan te rekenen dat zij geen medicijnen verstrekten aan de kampbewoners. Deze ervaring gaat zeker ook op voor de Nederlandse mannen die onder onmenselijke omstandigheden gedwongen werden te werken aan de aanleg van de nimmer gebruikte spoorlijn in Birma.
Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 ontstond er een gezagsvacuüm. De Nederlanders dachten weer op de oude voet door te kunnen gaan. Maar tot hun schrik merkten ze dat ze niet meer welkom waren. Immers twee dagen na de Japanse overgave riepen de nationalistische leiders Ahmed Soekarno en Muhammad Hatta de ‘Republik Indonesia’ uit. Ze eisten daarmee 100% ‘Merdeka’ (vrijheid). De archipel werd vervolgens door Britse en Australische troepen bezet. Deze tijdelijke bezetter concentreerde zich vooral op Java en Sumatra in enclaves rond de grote steden. De Nederlanders die geïnterneerd waren moesten nog even wachten op hun vrijheid. Zij werden later onder Japanse bescherming door de binnenlanden naar de havens gebracht om per schip naar Nederland te reizen.
In Nederland reageerden de politici verbaasd op de Indonesische drang naar vrijheid en weigerde resoluut de nieuwbakken republiek te erkennen ‘Indi:e verloren, rampspoed geboren’ was de leuze. De noodzaak om de orde en gezag in de archipel te herstellen nam snel toe toen er berichten werden ontvangen dat ongeregelde bendes van ‘rampokkers’ slachtpartijen hielden onder de Nederlandse overlevenden uit de Jappenkampen. De Britten duldden intussen geen inmenging van Nederland in deze kwestie. Men vreesde voor een escalatie van de toch al gespannen situatie.
Desalniettemin, een bataljon mariniers had eind 1945 al kans gezien om in Batavia (het huidige Jakarta) te ontschepen. Ook een bataljon van het KNIL had al vanuit Borneo de stad weten te bereiken. Nadat Nederland in maart 1946 had beloofd bereid te zijn tot onderhandelingen met de nieuwe republiek, kreeg het toestemming de Britse posities over te nemen. In de grensgebieden van de enclaves, de zogenaamde ‘demarcatielijnen’ ontstonden geregeld korte gevechten tussen Nederlandse en Republikeinse troepen.
Voor de handhaving waren grote hoeveelheden militairen nodig. Omdat het KNIL nog steeds in de opbouwfase zat na de Tweede Wereldoorlog, werd besloten om vanuit Nederland oorlogsvrijwilligers te sturen. Later werd het door een wetswijziging ook mogelijk om dienstplichtigen tegen hun wil in naar Indonesië te sturen.
“Ik had mij aan het einde van de Tweede Wereldoorlog aangemeld bij het 2-13 R.I. Regiment Limburgse Jagers”, begint de nu bijna 86 jaar oude Theo Jacobs te vertellen. “Je moest toch werk zien te vinden en dat was in het herrijzende Nederland best lastig. Tot een vriend mij vertelde dat je je kon aanmelden als oorlogsvrijwilliger om naar Nederlands-Indië te gaan. Aangezien ik nogal avontuurlijk ben ingesteld leek mij dat wel iets. Mijn vader daarentegen was hier niet zo blij mee. Hij wilde dat ik bij hem op de boerderij bleef werken. De noodzakelijke toestemming van mijn vader kon ik dus wel vergeten. Er zat voor mij als minderjarige niets anders op dan de handtekening van mijn vader vervalsen op het aanmeldingsformulier om zo toch maar het avontuur tegemoet te kunnen gaan. Zo gezegd zo gedaan. Uiteindelijk vertrok ik op 12 oktober 1945 met de eenheid vanuit het Engelse plaatsje Aldershot richting Nederlands-Indië. Na een lange reis van zo’n 4 weken aan boord van de ‘Alcantara’ zijn we ontscheept in de haven van Malakka op Maleisië. Terwijl andere militairen in scholen werden ondergebracht, moesten wij daar met onze compagnie voor de bewaking van al het materiaal zorgen. De inlandse handelaren kregen ondertussen in de gaten dat wij onze sigaretten uit het rantsoen wel wilde ruilen voor kokosnoten en bananen. We hadden immers in geen jaren meer bananen gegeten. Tot we ontdekte dat er vlak buiten het havengebied ook bananenbomen stonden. Ik ben erin geklommen en enkele trossen losgehakt. Helaas verloor ik op een gegeven moment mijn grip bij het afdalen en verbrande ik mijn bovenbenen in de gang naar beneden. Dit was mijn eerste kennismaking met de oost.”
In maart 1946 kwam er de mededeling dat er een nieuwe commando-eenheid werd opgericht. Van elk bataljon mocht er 5 man naar deze nieuwe eenheid. “Ik was er een van”, vertelt Jacobs. “Ik begreep dat er een nieuwe parachutisten-eenheid geformeerd zou worden. Dat maakte mij helemaal enthousiast! Met een man of 20 zijn we toen naar Hollandia in Nieuw Guinea gebracht om de commando-opleiding te volgen. Al de instructeurs daar waren afkomstig van Netherlands Special Operations (Korps Insulinde) te Ceylon of van No. 2 (Dutch Troop) van No. 10 Interallied Commando. Hollandia was een Amerikaans hospitaalkamp in het Cycloopgebergte geweest van het leger van generaal Douglas McArthur. De Amerikanen hadden zo’n beetje alles achtergelaten. De barakken zelf waren niet meer dan een dak met een lage ommuring en we sliepen onder muskietennetten. In de jungle daarentegen vonden we loodsen vol met voorraden die we natuurlijk goed konden gebruiken. Mijn commandant tijdens de opleiding was kapitein Cees Sisselaar. In juli begon dan eindelijk de commando-opleiding. Een opleiding die ik nooit zal vergeten. Met name omdat er een geweldige onderlinge band en kameraadschap werd opgebouwd. Dat is ook wat mij het meest is bijgebleven van heel mijn periode in Nederlands-Indië. Die onderlinge band is tot op de dag van vandaag nog heel erg sterk. De nadruk van de opleiding lag vooral op het fysieke uithoudingsvermogen. Veel speedmarsen, sport en veel gevechtsoefeningen in de jungle. Van losse flodders hadden we overigens nog nooit gehoord. Alles werd met scherpe munitie geoefend. We trokken regelmatig voor 14 dagen de jungle in. Je nam daarbij ook voor 14 dagen spullen in de rugzak mee. Wegen of paden waren er nauwelijks, die moest zelf gekapt worden. Je liep zo’n beetje de hele dag te kappen. ’s Nachts spande je dan een hangmat tussen twee bomen. Met daarboven je klamboe, want anders kwam er van slapen niet erg veel. Het is me toch meerdere keren gebeurt dat we in een moeras moesten overnachten en ik ’s nachts wakker werd omdat ik een natte kont kreeg. Dan had ik mijn hangmat niet goed genoeg vastgemaakt en die was in de loop van de nacht wat gezakt. Net voldoende om mij een natte kont te bezorgen. Na 10 maanden waren we ineens klaar met de opleiding. Terwijl we een meerdaagse oefening in de jungle van Nieuw Guinea hadden, kregen we het bericht dat de eenheid direct moest vertrekken. We zijn toen speedmarsend teruggelopen naar Hollandia en niemand wist wat er aan de hand was. Het gerucht ging dat we in Java zouden worden ingezet.”
In sommige delen van het uitgestrekte Indonesië was ondertussen de sfeer om te snijden. Het revolutionaire geweld had een kookpunt bereikt in Zuid-Celebes, het meest oostelijke van de grote Indonesische eilanden. Daar was de onafhankelijkheidsbeweging versplinterd in fanatieke, gewelddadige groeperingen, die geweld als uitgangspunt had. Sluipmoorden waren het strijdmiddel. Nederlanders en hun aanhangers de slachtoffers. Volgens verlieslijsten die door het plaatselijk bestuur zijn opgesteld zouden er in Zuid-Celebes tussen juni 1946 en juli 1947 meer dan 1200 mensen op vaak gruwelijke wijze zijn vermoord.
Een reactie kon niet uitblijven. In december 1946 kondigde landsvoogd Van Mook voor Zuid-Celebes de noodtoestand af. Bij de uitwerking van de bijbehorende maatregelen werd het Detachement Speciale Troepen (DST) voor het eerst ingezet. Deze elitesoldaten, onder leiding van de jeugdige kapitein Raymond Westerling, moest het gebied zuiveren en ervoor zorgen dat er rust en orde weerkeerden. Westerling vroeg en kreeg van kolonel De Vries, zijn superieur, een bijzondere bevoegdheid. Hij mocht verdachten standrechtelijk executeren. Die extreme bevoegdheid is nooit door de hoogste militaire en civiele autoriteiten bevestigd, maar Westerling ging er wel mee aan de slag. Hij verzamelde eerst inlichtingen over de mannen die een streek terroriseerden, riep dan de burgerbevolking bij elkaar en liet ze de daders aanwijzen. Westerling gaf opdracht aan zijn mannen de verdachten na summier onderzoek voor het oog van de bevolking te executeren. Soms deed hij het zelf. Hij vroeg de mensen tenslotte om hem te waarschuwen als er opnieuw sprake zou zijn van moord of roof. Er vielen de eerste weken vele tientallen slachtoffers.
In 1947 laaide de strijd overal in Indonesië op. Het werd steeds meer een guerrillaoorlog, waarin de Indonesiërs steeds gemotiveerder raakten naarmate de onafhankelijkheid meer binnen bereik leek te komen. Nederlanders werden ronduit gehaat. Jacobs weet nog heel goed dat ze op 11 maart 1947 vertrokken naar Bali. “Het oefenen ging daar gewoon door en tijdens de vele marsen zagen we voor het eerst in lange tijd weer eens vrouwen. Je kunt je voorstellen wat voor reacties dat teweeg bracht bij de mannen die in geen maanden een vrouw gezien hebben. En als je weet dat de vrouwen in die tijd daar nog met ontbloot bovenlijf liepen kun je je misschien wel indenken wat voor herrie we toen gemaakt hebben. Op 3 april vertrokken we naar Java. We verbleven daar in een oude landbouwschool in ‘Meester Cornelis’, een wijk in het zuiden van Batavia.”
De aanvoer van nieuwe Nederlandse soldaten naar het opstandige Indonesië is in het voorjaar van 1947 goed op gang gekomen. In april 1947 beschikken de legercommandant in Nederlands-Indie luitenant-generaal Simon Spoor en zijn collega van de marine, de commandant Zeemacht in Nederlands-Indië, vice-admiraal Albert Pinke, over 51.000 man van de Koninklijke Landmacht, 6000 man van de marine en 32.000 man van het KNIL. Bijna 90.000 man, van wie 79.000 operationeel inzetbaar zijn. Militair biedt dat volop mogelijkheden in de strijd tegen de Republiek Indonesia. De legertop heeft in april 1947 concrete aanvalsplannen klaar, ‘Operatie Product’ en ‘Operatie Amsterdam’. Het eerste plan is erop gericht om in een snelle veldtocht economisch belangrijke gebieden op Java en Sumatra op de opstandelingen te veroveren. Dit om zoveel mogelijk bedrijven op Java te ontsluiten waardoor ze weer kunnen produceren en er weer buitenlandse deviezen gaan stromen. Dit is belangrijk voor Nederland omdat er financiële nood is. De bodem van de Nederlandse schatkist komt in zicht. Het tweede plan gaat over Djocjakarta, het stadje in het binnenland waar de Indonesische republikeinse regering is gevestigd. In de plannen van generaal Spoor begonnen toen ook de groep parachutisten, die in opleiding waren, een rol te spelen. Zij konden desgewenst in een bliksemactie het regeringscentrum aanvallen en de republikeinse top uitschakelen. Desalniettemin zag de Nederlandse regering daar vanaf gezien de enorme druk uit de Verenigde Staten (VS). Toch besloot generaal Spoor en de tot luitenant-generaal-gouverneur bevorderde landvoogd Hubertus van Mook, om de plannen om door te stoten naar ‘Djokja’ wel alvast te maken.
Omdat de besluitvorming in Nederland niet erg makkelijk ging, legde de regering de definitieve beslissing voor een oorlog op het laatst in handen van Van Mook. De ministers krijgen desalniettemin van diplomatiek specialist mr. Eelco van Kleffens eerst nog een advies. Dat was: “praat nooit over oorlog of over militaire actie, maar altijd over politionele maatregelen. Indonesië is immers binnenland, en in een binnenlandse conflict gaat het om ordehandhaving door de politie, niet door militairen.” De ministers nemen dat advies zo trouw ter harte, dat we vandaag nóg met de term ‘politionele acties’ zitten opgescheept.
Op 1 mei 1947 werd de 1e Paracompagnie opgericht, met kapitein Sisselaar als commandant. “Hoewel de springopleiding nog niet had plaatsgevonden kregen we tegelijkertijd de maroon roodgekleurde baret uitgereikt”, vertelt Jacobs. “Generaal Spoor wilde ons aspirant-para’s, omdat we toch al een loodzware commando-opleiding op Nieuw-Guinea achter de rug hadden, onderscheiden en ons als een elite eenheid aanmerken. In eerste instantie werd op de rode baret een koperkleurige baretleeuw gedragen.
Maar eindelijk konden we beginnen aan onze para-opleiding. In de hangars op vliegveld Andjir waren stellages opgehangen waar je kon leren vallen en rollen. De officieren en onderofficieren maakten als eerste hun daadwerkelijke sprongen. Dit deden ze op het springveld ‘Tjimahi’. Als wij daar sprongen stonden kapitein Sisselaar en luitenant de Koning altijd op de grond met hele grote luidsprekers instructies te geven.
Ik heb uiteindelijk zes dagsprongen en twee nachtsprongen moeten maken om de parawing te verdienen. Medio juni eindigde de eerste springcursus en stond men voor de keuze welke parawing uit te reiken. Er waren immers nog parawings beschikbaar die in 1941 in Nederlands-Indië waren ontworpen. Deze bestond uit een embleem van bronskleurig metaal met geopende parachute in lauwerkrans ter weerszijden voorzien van gespreide vleugels, terwijl over de lijnen van de parachute een hand met dolk was afgebeeld,. Maar aangezien de reeds bij de geallieerden opgeleide para’s een borstonderscheidingsteken van Brits model droegen werd voor dit borstonderscheidingsteken gekozen. De oorspronkelijke bronzen parawing kreeg nu bestemming als baretembleem.
Materiaal op de foto’s is afkomstig uit de collectie van Kees Smulders. De heer Smulders wijst erop dat op de eerste foto het vermelde aantal van 50 foutief is. Er zijn er 200 besteld. Ook meldt de heer Smulders dat in bovenstaande quote, waarin wordt vermeld dat er wings op de plank lagen, niet klopt.
Onze Paracompagnie, ook wel de ‘Topi Merahs’ genaamd, stond onder rechtstreeks bevel van de Chef van de Generale Staf. Onze nieuwe standplaats werd Bandoeng op West Java, dicht bij het vliegveld Andir.”
In de nacht van 29 op 30 juni zou de aanval op de republiek van start gaan, maar op het allerlaatste moment slaat de situatie om. Er is een brief van de VS binnengekomen met een duidelijk aanbod voor financiële hulp als Nederland en Indonesië alsnog tot een akkoord komen. Op 15 juli 1947, om half zes ziet de wereld er in Batavia plots heel zonnig en vredig uit. Er is een akkoord tussen de Indonesische republikeinen en Van Mook over de nog resterende punten van het zogenoemde ‘Linggadjati’ verdrag. Vooral over de vraag hoe de handhaving van de openbare orde in de republiek de komende periode geregeld zal worden. Deze overeenkomst voorziet ook in de vorming van een federatie van onafhankelijke Indonesische staten, die in een unie met Nederland verbonden zouden zijn. Het balanceren tussen oorlog en vrede begint weer opnieuw.
Als kort daarna generaal Spoor en vice-admiraal Pinke deze resultaten ter oren krijgen, ontploffen ze van woede. Ze zijn het helemaal niet eens met de afspraken en zien hun plannen om definitief af te rekenen met de republiek Indonesia in rook opgaan. Beide topmilitairen dreigen met hun ontslag. De situatie is nu volstrekt onoverzichtelijk. De volgende morgen komt er duidelijkheid, uit Djocjakarta. Ook de republikeinse onderhandelaar heeft geen steun gekregen voor het akkoord dat hij heeft gesloten. Hij moet zijn toezeggingen intrekken, het akkoord is opgeblazen. Spoor en Pinke hoeven geen ontslag meer te nemen, niets kan een Nederlandse aanval nog tegenhouden.
Op zondagavond 20 juli 1947 houdt premier Louis Beel in Nederland een radiorede waarin hij de oorlog aankondigt en verdedigt door te zeggen: “Landgenoten, er komt een punt waarop lankmoedigheid ophoudt een deugd te zijn.” Een paar uur later begon de eerste politionele actie en rollen de Nederlandse tanks en pantservoertuigen het gebied van de Republiek Indonesia binnen. Het is oorlog.
“Het werd gelijk de eerste echte actie die we meemaakten”, zegt Jacobs. “We moesten de belangrijkste gebouwen in Batavia bezetten. We deden dit samen met de groene baretten van het DST van Westerling. Daarna zijn we teruggegaan naar Bandoeng waarna we nog diezelfde nacht zijn ingezet bij de krachtcentrales van Lamadjang, Pekalengan en de dammen van Tjileuntja. Al deze doelen lagen hoog in de bergen en het was een behoorlijke zware tocht om er te komen. We hebben een afstand van 20 kilometer in speedmars en met volle bepakking afgelegd.”
In militair opzicht was ‘Operatie Product’ een daverend succes. Het professionele Nederlandse leger sneed als een warm mes door de boter en bereikte vrijwel al zijn doelstellingen binnen de geplande tijd. Maar onder zware internationale druk staakt Nederland de actie op 5 augustus. Generaal Spoor was het er niet mee eens. Hij had liever gezien dat het offensief voortgezet werd totdat Djocjakarta in handen was. Er breekt een periode van moeizame strijd aan. De Republikeinse troepen zijn niet uitgeschakeld en zetten de strijd voort in de vorm van een guerrilla. Generaal Spoor meent deze guerrilla snel te zullen bedwingen. Hij blijkt de situatie te onderschatten.
Hiermee wil ik het eerste deel afsluiten. Is uw interesse gewekt? Binnenkort komt in de volgende twee delen van dit drieluik het verloop van de vier luchtlandingen tijdens de tweede politionele actie uitgebreid aan bod.
8 Comments
Rex van Ewijk
18 februari 2012 at 12:55Dit is een mooi stuk Leo
Maarten Hidskes
7 oktober 2012 at 17:22Beste Leo,
een indrukwekkend verhaal, vooral combinatie met video maakt het levendig. Mooi om het allemaal eens even op een rijtje te hebben. Ik heb nog een vraag over een foto, namelijk de foto met nr. 32796730.jpeg. Waar en wanneer is deze foto genomen? En vooral: wat zien we?
Met dank,
Maarten Hidskes
Kees Smulders
25 juni 2013 at 01:04Beste medewerkers van D.D.P.
Boven de drie kleurenfoto’s van de parawings (collectie-foto 14, 18 en 15) die overigens alle drie van mij afkomstig zijn, staat een tekst over de afkomst van de parawings die niet klopt. Na jaren lang onderzoek heb ik via de ontwerper het ware verhaal kunnen achterhalen. Om mensen niet op het verkeerde been te zetten zou het beter zijn het te rectificeren. Het verhaal dat de parawings al in 1941 op de schap lagen is een achterhaald verhaal. Mocht u mijn verhaal willen natrekken dan kunt u het eventueel navragen bij Dirk Staat, directeur collecties van het Legermuseum te Delft. In de tekst bij Collectie-foto14, staat de juiste informatie. Het bestelde aantal is echter fout, dat moet ongeveer 200 zijn. Dat was helaas een tikfoutje. Het materiaal op de drie foto’s. komt uit mijn collectie.
Met vriendelijke groet,
Kees Smulders.
Bert de Vries
3 mei 2017 at 03:56Mooi verhaal. Alleen jammer dat gemeld wordt dat de Nederlandse schatkist bijna leeg was. Dus eigenlijk moesten de Indonesche schatkist en economie leeggeplunderd worden voor Nederlands belang. Treurige gedachtegang van die tijd, maar ja het was niet anders…..
Lenny de Sévrèn Jacquet
27 januari 2018 at 20:43Erg gaaf om te lezen! Mijn opa (Indisch) heeft gediend als Rode Baret bij het RST. Heb in 2012 de erevelden bij Chimahi bezocht, en kwam een militair complex tegen met een grote Dakota in de voortuin bij Bandung. Gaf een bijzonder gevoel!
Dank voor de info, brengt wat puzzelstukjes bij elkaar. Want dat is ‘t voor ons (nabestaanden), één grote puzzel…
Kees Smulders
19 mei 2022 at 21:11Medewerkers D.D.P.
Waarom word er niets met mijn voorgaande opmerking uit 2013 gedaan en waarom krijg ik niet een fatsoenlijk schrijven terug.
Kees Smulders
Gerard van Oosbree
8 juni 2022 at 13:26Geachte heer Smulders,
Onze excuses dat er niet is gereageerd. De tekst boven de foto’s is onderdeel van een citaat dus die kunnen wij niet veranderen.
Wij gaan kijken voor een aanpassing bij uw foto’s en zullen de bron vermelden.
Siebe Postma
12 januari 2023 at 16:19Op 3 november 2022 is het boek: “Topi Merah – De Paracommando’s van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger 1946 – 1950” uitgekomen. Voor iedereen die in bovengenoemde eenheid en periode geïnteresseerd is. Het boek is te verkrijgen via de uitgever Flying Pencil. (www.flyingpencil.nl)