Gevreesd door hun tegenstanders, geliefd door hun kameraden. Ongetwijfeld heb je wel eens gehoord van de lichtgetinte soldaten uit Nepal, die vooral berucht zijn om hun hardheid en opofferingsgezindheid. Het Britse leger maakt sinds het begin van de negentiende eeuw gretig gebruik van hun zeldzame militaire kwaliteiten. Sindsdien worden deze Aziatische ijzervreters omgeven door een bijna mythische waas van heroïsche legendes en geheimzinnigheid.
De perfecte soldaat wordt een Gurkha (??????) genoemd. Het fysieke gestel, de discipline en het gedrag van de Nepalese soldaten zijn fabelachtig, als we de Britse militaire kronieken mogen geloven. Ondanks dat de legendarische heldendaden van de Nepalese strijders al schrijvend hier en daar wel wat op een romantische wijze aangedikt zullen zijn, is duidelijk dat die mystieke geheimzinnigheid tegenstanders de stuipen op het lijf jaagt. Een ander deel van de mythevorming is misschien te verklaren uit de afkomst van de Gurkha’s, de onherbergzame Himalaya. Wellicht dat ze hierdoor met andere ogen worden aangekeken. Bovendien werpt de taal, het Nepali, een barrière op. Maar mogelijk ligt het ook wel aan de vrolijkheid waarmee ze ten strijde trekken. De ‘happy warriors’, zoals hun Engelse bijnaam luidt, waren er niet minder succesvol vol door, integendeel.
Een waas van geheimzinnigheid die ook verklaard kan worden door de angst voor het geliefde wapen en tevens handelsmerk van deze Aziatische krijgers, de ‘kukri’, het kromme vechtmes. Onder de ‘Union Jack’ bezorgde dit wapen tezamen met de strijdkreet ‘Ayo Gorkhali’ (Hier komen de Gurkha’s) op talloze slagvelden de tegenstander koude rillingen. Menig tegenstander heeft zich tijdens man tegen man gevechten al vergist in de ‘Close-Quarter-Battle’ (CQB) technieken van een met dodelijke kukri gewapende Gurkha. De kukri is een speciaal mes dat krom loopt en in het uiteinde een breed blad heeft waardoor met het mes een snelle kapbeweging kan worden gemaakt. Het mes wordt meestal in een leren schede gedragen, waar vaak nog twee kleine mesjes in zitten verstopt. Ik heb het geluk gehad om meerdere malen zelf te zien hoe behendig de Gurkha’s omgaan met het vlijmscherpe mes. De vrees voor het vlijmscherpe wapen is geheel terecht, al is de legende dat de kukri pas mag worden opgeborgen als er warm bloed langs het lemmet heeft gevloeid bezijden de waarheid. Met de kukri wordt inderdaad gevochten, maar het wapen wordt ook gebruikt als werktuig.
Traditie
Gurkha’s hebben de naam koppig, ontembaar, onoverwinnelijk, meedogenloos en voor de duivel niet bang te zijn. Ze beschikken daarnaast over een grote veerkracht, een geweldig uithoudingsvermogen en enorme fysieke taaiheid. Ondanks dat hij klein en geblokt is van postuur, is hij beresterk. Je hoort hem nooit klagen over een te zware uitrusting en hij weigert nimmer een bevel. Zonder morren verdragen ze honger, dorst en verwondingen. Verder raken ze niet snel van hun stuk, zijn ze zeer dapper én uiterst loyaal aan de Britse kroon.
Hij is daarnaast verdomde trots: op de traditie waarvan hij deel uitmaakt, op de gevaarlijke taken die hij uitvoert en op zijn Nepalese wortels. Een Gurkha vecht in de traditie van zijn vader en grootvaders. Hij gaat zonder protesteren naar ieder veld van eer, precies zoals zijn voorvaderen de Britten voorgingen. De om hun moed en onverschrokkenheid befaamde krijgers dienden aanvankelijk als huurlingen het Britse keizerrijk in Brits-Indië. Maar gaandeweg trokken zij als vast onderdeel van de Britse strijdkrachten naar alle uithoeken van de wereld waar strijd moest worden geleverd onder Britse vlag.
Ze zijn zich er dan ook continu van bewust dat ze iets te verspelen hebben. In Nepal leven nu nog bijna veertig duizend ex-Gurkha’s uit het Britse leger. Een smet op de tweehonderd jaar oude traditie zou een ramp zijn. Hun devies luidt niet voor niets: ‘Kaphar hunnu bhanda mornu ramro chha’, of in simpel Nederlands ‘Het is beter te sterven dan te leven als een lafaard’.
Dat Gurkha’s dapper zijn, blijkt uit het hoge aantal mannen, dat in de krijgshistorie van de Gurkha’s onderscheiden is met een Victoria Cross (VC), de hoogste Britse militaire onderscheiding. Maar liefst dertien man. Daarnaast hebben zesentwintig Gurkha Regimenten in de loop der tijd als legeronderdeel deze hoge onderscheiding ontvangen. Ze behoren tot de meest gedecoreerde eenheden binnen het Britse leger. Het VC is vergelijkbaar met de Militaire Willemsorde (MWO), Nederlands hoogste militaire onderscheiding.
Geschiedenis
De huidige Britse Gurkha Brigade kent zijn oorsprong in 1815. De naam is ontleend aan de plaats Gorkha, waar een reeks vorsten eeuwenlang hof hield. Strijders van de vermaarde 18e eeuwse koning Prithvi Narayan Shah werden toentertijd Gurkha’s genoemd. Een naam die de Britten later overnamen.
Niettemin was het bijna tweehonderd jaar geleden bepaald niet vanzelfsprekend dat een Gurkha de Britten zouden dienen, integendeel. De onderlinge band tussen Groot-Brittannië en de Gurkha’s begon op een curieuze manier, namelijk met een onderlinge oorlog. In 1814 was een grensconflict, over het laaglandgebied de Terai, reden genoeg voor de imperialistische Britten in India om de oorlog te verklaren aan de koning van Ghurka. Zo’n 30.000 Britse troepen dachten binnen afzienbare tijd wel even met slechts 12.000 Nepalezen af te kunnen rekenen. Dat bleek al snel een misvatting. Het werd zo’n bittere strijd dat de Britten duizenden manschappen verloren en op een gegeven moment in een impasse geraakten. In 1815 sloot de Britse Oost-Indische Compagnie, een handelsorganisatie, die te vergelijken is met de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.), uiteindelijk een vredesakkoord. De Nepalese koning verloor hierbij weliswaar alle recent veroverde gebieden, de Engelsen erkenden in ruil daarvoor de grenzen van Nepal en garandeerden de onafhankelijkheid van het land. Nepal werd ook nooit door de Britten gekolonialiseerd. Wel werd een Britse resident in Kathmandu geïnstalleerd om over de Engelse belangen te waken.
De Britse officieren waren echter zo onder de indruk van de vechtlust van de Gurkha’s, dat ze na de oorlog massaal werden geronseld voor de Oost-Indische Compagnie. Aanvankelijk werden de meeste soldaten in Gorkha geronseld, maar al spoedig ook uit andere delen van het land. Men bleef ze echter Gurkha’s noemen. Gurkha regimenten kennen hun eigen hiërarchie met bijzondere namen voor de legerrangen, zoals Subedar (middenkader), Jemadar (hoger kader), en Havildar (onderofficier). Het eerste Regiment van de Gurkha’s werd nog in 1815 gevormd. In de jaren daarna groeide het aantal Gurkha’s in Britse dienst explosief. Gurkha’s hebben sindsdien heel wat kastanjes voor het Britse leger uit het vuur gehaald. Een waslijst van oorlogen en campagnes in dienst van het Gemenebest sieren dan ook hun groene Regimentvaandels.
Spoedig na oprichting leverden ze strijd tijdens de Pindari-oorlog van 1817, in Bharatpur in 1826, en in de Eerste en Tweede Sikh-oorlog in 1846 en 1848. Tijdens de ‘Indian Rebellion’, in 1857, verdedigden de Gurkha’s in Brits India trouw de Britse economische belangen voor de Britse Oost-Indische Compagnie. De Britten wisten hun toen nog prille heerschappij maar ternauwernood te handhaven. De Gurkha’s vervulden een sleutelrol bij het neerslaan van de opstandige hindoe- en moslim strijders en gingen zij deel uitmaken van het koloniale Brits-Indische leger in het Britse Rijk, dat toen werd opgericht. Het 2de Gurkha ‘Sirmoor’ Rifles Regiment verdedigden Raja Hindu Rao’s huis ruim drie maanden, waarbij ze 327 van de 490 man verloren. Het 60ste Rifles regiment (later onderdeel van de Royal Green Jackets) vocht samen met de Sirmoor Rifles en dezen raakten zo onder de indruk dat ze er op stonden dat het 2de Gurkha regiment het kenmerkende groene uniformen van de ‘Rifles’ met de scharlakenrode biezen zouden gaan dragen en dat ze deel zouden nemen in de tradities van het Rifle regiment. Voortaan zouden ze ‘riflemen’ heten, in plaats van ‘sepoys’. Sindsdien heeft de loyaliteit en de moed van de Gurkha’s nooit ter discussie gestaan. Uiteindelijk werden de Gurkha’’s aan het begin van de twintigste eeuw ondergebracht in 10 regimenten en vochten ze met de Britten in de ‘Anglo-Afghaanse’ oorlogen mee toen die Afghanistan trachtte te koloniseren. Wat ze overigens nooit gelukt is.
Gurkha regimenten uit het Brits-Indische Leger dienden in beide Wereldoorlogen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden er niet minder dan 100.000 Gurkha’s ingezet. Ze vochten hierin niet alleen op de slagvelden in België en Frankrijk. Op die van Turkije, Palestina, Egypte, Perzië en in Mesopotamië (het huidige Irak) vochten de Gurkha’s ook zij aan zij met andere Geallieerde troepen. Zo vocht in 1915 in Frankrijk tijdens de Slag bij Loos een heel Gurkha regiment tot de laatste man. In dezelfde periode, tijdens de rampzalige landing in de Suvla Bay bij de Dardenellen (Gallipoli) in Turkije bereikten alleen ‘de kleine Gurka’s’ het aanvalsdoel.
Aan de Tweede wereldoorlog namen maar liefst 112.000 Gurkha’s deel. Dit maal waren onder andere Birma, Singapore, Noord Afrika, Syrië, Italië, en Griekenland de strijdtonelen waar zij roem vergaarden. Tijdens de Slag om ‘Monte Cassino’, in 1944, vochten de Nepalezen zestien dagen achtereen, waarna nog 177 van de 1.000 Gurkha’s in leven bleken. Ook was er een commando in Birma (het huidige Myanmar) actief dat uit Britten, inlanders en Gurkha’s bestond. Onder leiding van generaal-majoor Charles Wingate trokken zij ten strijde tegen de Japanners. Zij pasten succesvol guerrillatactieken toe, die ze enkele jaren later in Maleisië goed van pas kwamen. Een bijnaam van deze soldaten was ‘Chindits’, een verwijzing naar de gelijknamige drakenbeelden op de Birmaanse tempels. Deze ‘Wingate’s Raiders’, zoals hun officiële naam luidde, drongen diep tot in het door Japan bezet gebied en speelden een sleutelrol in het tegenoffensief van de geallieerden. Zo konden zij door de herovering van Birma beletten dat Japan India binnenviel. In beide wereldoorlogen lieten uiteindelijk meer dan 43.000 Nepalezen het leven.
Na de onafhankelijkheid van India in 1947, dat tegelijkertijd grotendeels het einde inluidde van het Britse koloniale tijdperk, werden de Gurkha regimenten verdeeld over de legers van het Britse rijk en India. Van de 10 bleven er uiteindelijk 4 de Britten trouw. Het 2de, 6de, 7de en 10de Gurkha Rifles regiment, voegden zich bij het Britse leger op 1 januari 1948. Zij vormden de Gurkha Brigade en werden op Malakka (het schiereiland van Maleisië) gestationeerd. De Nepalezen werden meer en meer getraind voor interne ordehandhavingfuncties en ze werden ook ingezet als anti-oproereenheden bij verschillende Britse campagnes in onafhankelijkheidsoorlogen in de kolonies. Zo werden ze in de jaren vijftig in Maleisië ingezet in de jarenlange strijd tegen de communistische opstandelingen. Als onderdeel van de Britse ‘olievlek strategie’ trokken Gurkha’s diep de jungle in en verbleven ze langdurig in dorpjes. Voornamelijk door de inzet van de Gurkha’s slaagde het Britse leger er in, met een ‘Counter-Insurgency’ operatie, de guerrillaoorlog succesvol te bestrijden. Hun a-politieke en neutrale imago maakte Gurkha’s uiterst geschikt voor pacificatiecampagnes en interventies tussen rivaliserende facties.
De opstand in 1962 in Brunei werd ook door de Gurkha’s met succes neergeslagen. Aan de Falkland oorlog tussen Engeland en Argentinië in 1982 werd eveneens door Ghurka’s deelgenomen. Vervolgens rellen en ongeregeldheden in de kiem smoren in Cyprus en Hongkong, de VN vredesoperatie in Cambodja, de Golfoorlog van 1991, vredesoperaties op de Balkan, in Sierra Leone, op Oost-Timor waar ze er in slaagden de hoofdstad in korte tijd te pacificeren, de val van Bagdad tijdens de Tweede Golfoorlog in 2003, Irak, en nu weer in Afghanistan: de Gurkha’s zijn er àltijd bij en is louter bewondering en lof telkens hun deel.
Niettemin, na de Koude Oorlog zette ook Groot-Brittannië het mes in zijn defensieapparaat. De Gurkha’s worden door de drastische bezuinigingen bij het Britse leger hard getroffen. Onder de ‘Options for Change’ demobilisatie van 1991 werden zij proportioneel harder aangepakt dan de andere regimenten. Hierdoor zijn hun gelederen de afgelopen jaren flink uitgedund. Voor de bezuinigingsoperatie waren er nog bijna 8.000 Gurkha’s in de Britse strijdkrachten werkzaam, inmiddels is hun aantal zeker gehalveerd. Op 1 juli 1994 fuseerden de vier Gurkha regimenten tot één regiment, verenigd in de ‘Brigade of Gurkha’s’, wat de verzamelterm is voor een aantal eenheden van het Britse leger die zijn samengesteld uit Nepalese militairen. De belangrijkste subeenheden hierin zijn de ‘Royal Gurkha Rifles’ (bestaande uit twee lichte infanteriebataljons), de ‘Queen’s Gurkha Engineers’ (genie), de ‘Queen’s Gurkha Signals’ (verbindingen) en de ‘Queen’s Own Gurkha Logistic Regiment’ (logistiek).
Selectie en opleiding
Vanouds vormen de roemruchte Gurkha krijgers tegelijkertijd één van de belangrijkste exportproducten van Nepal, één van de armste landen ter wereld. Het inkomen per hoofd van de bevolking bedraagt er slechts een slordige 130 euro per jaar, in de afgelegen bergdorpen nog beduidend minder. Industrie is er nauwelijks en ruim 85 procent van de bevolking leeft van de landbouw. Vooral voor de bewoners uit het ‘Annapurna’ gebergte vormt een loopbaan als militair de enige kans om uit hun uitzichtloze armoede te geraken. De nauwe band met het Gemenebest is één van de kurken waarop de economie drijft. Gurkha’s in Britse krijgsdienst krijgen elke drie jaar vijf maanden aaneengesloten verlof, die ze over het algemeen in Nepal doorbrengen. De Gurkha’s sturen ook altijd een gedeelte van hun salaris terug naar hun families thuis. Ook de pensioenen voor de soldaten buiten dienst zijn jaarlijks goed voor ongeveer veertig miljoen euro en vormen tezamen een belangrijke bron van inkomsten. Daarnaast komt er ook geld binnen uit buurland India, waar ruim 100.000 Gurkha’s in het leger dienen. De Indiase salarissen en sociale voorzieningen zijn niettemin minder genereus dan de Britse. Nepal zelf heeft eveneens een beperkt legertje, maar dat is bij aspirant militairen duidelijk derde keus.
Als een soort overblijfsel uit het Britse koloniale verleden rekruteert het Britse leger immer nog in Nepal om de rangen van hun ‘afgezwaaide’ landgenoten weer op te vullen. Dit gebeurt maar eens per jaar, in september. Vacatures blijven nooit lang onvervuld. Voor de ruim tweehonderd plekken die er ongeveer per jaar vrij komen, kwamen de afgelopen jaren telkens tegen de dertigduizend jongemannen opdraven. Degene die zich hier toe geroepen voelen komen hoofdzakelijk uit de Rai, Limbu, Gurung en Magar bevolkingsgroepen. Ze zijn niet jonger dan 17,5 jaar en niet ouder dan 21, ze wegen minstens 50 kilo, zijn minimaal 1 meter 57 lang, dragen geen bril en hebben in hun gebit niet meer dan twee vullingen.
Om de grote hoeveelheid sollicitanten te verminderen vinden er op regionaal niveau, in de diverse bergdorpen, strenge voorselectieprocedures plaats. Over het algemeen verschillen de psychologische en intelligentie toelatingseisen overigens niet zo heel veel met die van de rest van het Britse leger. De fysieke testen behoren daarentegen tot één van de zwaarste ter wereld. Bij de regionale selectierondes moeten ze onder andere binnen 2 minuten en 45 seconden een afstand van 800 meter afleggen, 12 chin-ups doen en 70 sit-ups binnen 2 minuten uitvoeren.
Alleen de allerbeste komen in aanmerking voor de nog eens drie weken durende centrale selectieprocedure. Deze vindt plaats in het Britse rekruteringskamp in het plaatsje Pokhara. Hier moeten ze vervolgens naast een zwemtest onder meer een afstand van 2,4 kilometer binnen 9 minuten en 40 seconden zien te overbruggen. En dat in het onherbergzame Himalaya-gebied. Een bepaalde fitness test die ze moeten afleggen is de ‘moeder van alle fysieke testen’ te noemen, de slopende zogenoemde ‘mand-test’. Hierbij moeten ze een berg op rennen, terwijl ze 25 kilo aan stenen op hun rug in een bamboemand meetorsen. Binnen 48 minuten moeten ze hierbij een route van 5 kilometer, met een oplopend hoogteverschil van 450 meter, zien af te leggen.
De weinig uitverkorene die aan het eind van een strenge selectieprocedure in Pokhara overblijven leggen ter plaatse de eed af en zweren daarbij trouw aan de Britse kroon. In ruil voor vijftien jaar trouwe dienst ontvangt een Gurkha een Brits paspoort. Ze kunnen overigens maximaal dertig jaar in Britse krijgsdienst blijven.
De rekruten vertrekken daarna naar Engeland waar ze een opleiding krijgen van negen maanden in ‘Catterick Garrison’ in de graafschap North Yorkshire. Daarna volgt plaatsing bij één van de twee huidige infanteriebataljons van de ‘Royal Gurkha Rifles’ of bij Ghurka eenheden die zich her en der in de Britse infanterie bevinden. Sommige Britse infanteriebataljons hadden te kampen met een groot personeelstekort. Ze werden dus aangevuld met een Gurkha-compagnie, zoals dat het geval is bij 2 Para. Het Parachute Regiment (2 Para) is onderdeel van 16 (UK) Air Assault Brigade dat in Colchester, Essex, is gehuisvest. Op hun wijnrode baret hebben het kenteken van de Parachute Regiment, de parachute en de vleugels, plaats geruimd voor twee gekruiste kukris, het lievelingswapen van de Gurkha’s. Een enkeling zal als verbindelaar, genist of chauffeur bij de andere Gurkha subeenheden terechtkomen. Het ene infanteriebataljon is gelegerd in Engeland bij Folkestone in Kent en is beschikbaar voor inzet in Europa en Afrika. Het andere infanteriebataljon is gestationeerd op Brunei, waar de Sultan goede betrekkingen onderhoudt met het Verenigd Koninkrijk. Van daaruit kan het bataljon ingezet worden in Azië. Beide bataljons wisselen overigens regelmatig van standplaats, gewoonlijk om de drie jaar.
Driekwart van de officieren bij de Gurkha’s zijn overigens Britten. Officieren van Nepalese afkomst zijn meestal eerst als gewone soldaat begonnen alvorens in de hiërarchie op te klimmen. Eén van de bataljons stond onlangs onder het bevel van een Gurkha officier die als gewone fuselier begonnen is. Als de Gurkha kandidaat over het vereiste niveau beschikt, kan hij reeds in het begin deelnemen aan het toelatingsexamen voor de Royal Military Academy van Sandhurst. Als hij geschikt is, volgt hij dezelfde opleiding als ieder ander Britse leerling-officier.
Gerechtigheid
Vlakbij het Britse ministerie van defensie in Londen staat een standbeeld ter ere van de Gurkha’s. De Britse koningin zelf onthulde het beeld in 1997. Het is een lofzang op de dappere, loyale Nepalese strijders: “Bravest of the brave, most generous of the generous, never had country more faithful friends than you” (“Dappersten van de dapperen, edelmoedigsten van de edelmoedigen, nooit had een land zulke trouwe vrienden als hen”), luidt de inscriptie. Je zou dan logischerwijs denken dat de Britse overheid deze onverzettelijke vechters zeer waardeert. Maar nee hoor. Hun salaris en vooral hun pensioen waren decennialang maar een fractie van wat Britse militairen kregen. Aanvankelijk keerden gepensioneerde Gurkha soldaten na hun diensttijd weer terug naar hun geboorteland. Door de Gurkha’s te stationeren in Hong Kong waren ze in feite ingezetene van een Britse kroonkolonie. Hierdoor kon men er mee wegkomen hen het Britse staatsburgerschap te weigeren. Na het Britse vertrek uit Hong Kong in 1997 bleek dit niet meer mogelijk en veranderde hun status. Gurkha’s die naderhand in dienst traden van het Britse leger kregen automatisch een verblijfsvergunning in Groot-Brittannië. Maar de strijders die vóór 1997 deel uitmaakten van de Gurkha Brigade werden behandeld als buitenlanders die een aparte aanvraag voor een verblijfsvergunning moesten indienen (en dus afgewezen konden worden – wat ook vaak gebeurde). Volgens de regering was hun band met Groot-Brittannië niet sterk genoeg, aangezien ze er nooit geleefd hebben. Een Gurkha mocht dus wel sterven voor het Britse Rijk op een slagveld ver weg van huis, maar als hij een oorlog overleefde, mocht hij zich later niet in Engeland vestigen.
Gurkha’s zouden geen Gurkha’s zijn als de ze de strijd niet aanbonden met de Britse regering. Vele Gurkha’s hebben toen demonstratief hun medailles weer teruggegeven. Waaronder ook enkele Gurkha’s met een VC. Na een jarenlang gevecht – dit keer niet gewapend met kukri’s op het slagveld maar met advocaten in de rechtszaal – kregen ze dan eigenlijk gerechtheid. Het Britse High Court oordeelde dat alle Gurkha veteranen automatisch recht hebben op een verblijfsvergunning, omdat Groot-Brittannië een ‘ereschuld’ heeft bij de Gurkha’s. “Ze hebben een enorme bijdrage geleverd, niet alleen aan de strijdkrachten, maar aan het leven in dit land.” Volgens een rapport van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Home Office) moet men hen dan ook dezelfde rechten toewijzen als Britse veteranen en als de Gurkha’s die na 1997 met pensioen gingen. Daarnaast krijgen ze het recht zich met hun familie in Groot-Brittannië te vestigen. De tijd dat de Gurkha’s met een fooi terugkeerden naar hun armoedige bergdorpen, zoals tot voor kort nog gebruikelijk was, is intussen definitief voorbij. Hiermee is tegelijk een eind gekomen aan een groot misstand uit het Britse koloniale tijdperk.
Slimme marketing
Je kunt uit hun feitelijke krijgsverrichtingen niets anders concluderen dat de Gurkha’s uitstekende militairen zijn met een bijzonder indrukwekkende staat van dienst. Maar toch… is er altijd die wat romantische klank. Ja, ook Dutch Defence Press vormt geen uitzondering hierop. Je zou hierdoor haast denken dat de Gurkha’s over bijna bovenmenselijke militaire capaciteiten beschikken. Dat is natuurlijk niet zo. Wat je ze wel moet nageven is dat de Gurkha’s er erg goed in zijn om de legendevorming rond hun Regiment te gelde te maken. Ze weten: als wij ons profileren, als de legendes blijven bestaan, houden wij onze bijzondere positie. Dat is gewoon heel erg slimme marketing. Die Gurkha marketing wordt ook buiten het leger gebruikt. Voormalige Gurkha’s doen goede zaken in de beveiligingsbranche. Op de websites van die commerciële beveiligingsbedrijven – die namen dragen als Gurkha Security Services – worden de legendes en de vermaarde geschiedenis van de Nepalese strijders uitvoerig uit de doeken gedaan. In de logo’s van die bedrijven doemt veelal het kromme kukri vechtmes op.
Je gaat je onderhand afvragen: wanneer wordt er een Nederlands rekruteringscentrum in Nepal geopend?
3 Comments
Jag
28 september 2010 at 17:07Hello ducht Press
I am Mr Jag.I was Gurkha and still serving in british army in germany.I don’t understand Dutch language sorry for that but i am very happy to see my friends picture in your website.Yah we are serving in british army but i haven’t seen these much picture in british website.This is the first!
I don’t have any more word to say you i can only say thank you very much for Publishing our picture in your website.I hope you will do continuesly.thank you
Robin Gurung
6 januari 2011 at 14:23God Bless All Nations n Thanxs Dutch press!!!
Hans M. C. Schlotter
28 januari 2024 at 16:40As an 8 year old boy in 1945 in the japanese Tjihapit prison camp after the war in Jacarta, we were guarded by Gurkahs against Indonesian freedom fighters. All day we stayed around them at the gate,, and when there was shooting into our ex “prisoncamp” housing about 10.000 women and children and a few men they responded succesfully, saving us.