Zijn lijfspreuk is: ‘als je foto’s niet goed genoeg zijn, zit je er niet dicht genoeg op’. Dit oorspronkelijke motto van de legendarische Hongaarse oorlogsfotograaf Endre Friedmann, beter bekend als Robert Capa, geldt voor sergeant-majoor Gerben van Es nog immer als hét credo van de betere reportagefotografie in crisisgebieden. Ik sprak uitgebreid met hem over zijn job als combat-fotograaf, in het jargon combatter genaamd, bij de krijgsmacht. Een passie die ik trouwens al vele jaren samen met hem deel.
Overigens, nog steeds wordt Robert Capa door veel oorlogsfotografen beschouwt als een soort patroonheilige.
Daarnaast is hij grotendeels verantwoordelijk voor het stereotiepe beeld wat velen hebben van een oorlogsfotograaf. Dat van een cynische en sarcastische ijzervreter die met camera’s omhangen door kogelregens rent en alles overheeft voor dat ene, ultieme shot. Zo niet Gerben, die weliswaar grif toegeeft dat zijn motivatie als combatter een gezonde mix is van betrokkenheid enerzijds en avontuur en uitdaging anderzijds. Maar zegt hij: “In noodsituaties is er altijd de afweging om de wapens op te pakken. Mijn eigen veiligheid en dat van mijn maten gaat voor het fotograferen. Het is dus niet dat ik continu door de zoeker van de camera kijk. Tijdens het fotograferen/filmen hou ik mijn omgeving nauwlettend in de gaten.”
Als inleiding, aangezien combat-fotografie bij velen nog onbekend is, ga ik eerst terug in de tijd. Strijd en het in beeld brengen daarvan zijn altijd al onafscheidelijke verbonden met elkaar. In de tijd van Napoleon waren het kunstschilders die ter plekke de gebeurtenissen op het slagveld vereeuwigden.
Echter met de uitvinding van de fotocamera in 1839 werd alles anders. Fotografie heeft voor een dusdanige ontwikkeling gezorgd in krijgsvoering, dat ‘zicht’ op zich een onmisbaar aspect is geworden in de operationele besluitvorming. De eerste oorlogen die door fotografen in beeld werd gebracht waren de Mexicaanse oorlog (1846-1848), de Krim oorlog (1853-1856) en de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). Roger Fenton, die door het Britse ministerie van Oorlog werd uitgezonden naar de Krim, staat te boek als de eerste officiële oorlogsfotograaf. Vijf jaar later zet Mathew B. Brady gedurende de gehele Amerikaanse Burgeroorlog een groot aantal voorvallen op en rond het front op de gevoelige plaat. Zijn (statische) foto’s van gesneuvelde soldaten bij Gettysburg en Antietam waren voor die tijd taboedoorbrekende beelden. Daarna betekende zowel de Eerste- als Tweede Wereldoorlog, met daartussenin de Spaanse Burgeroorlog, een enorme impuls voor de oorlogsfotografie.
De voortschrijdende techniek (kortere sluitertijden) maakt het vervolgens mogelijk om daarbij ook actiefoto’s te maken. Een voorbeeld hiervan is de legendarische foto die Robert Capa schoot tijdens de Spaanse Burgeroorlog van een republikeinse soldaat – op het moment dat hij door een kogel wordt getroffen – vlak voordat deze ter aarde stort. Een foto, die de dood op het moment betrapt.
Het Duitse leger had, al ruim voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, oorlogsfotografen opgeleid om hen hun werk te laten doen als leden van propagandacompagnieën. Aan geallieerden zijde gebeurde hetzelfde. Gewapend met steeds kleiner wordende foto- en filmcamera’s, registreerden ze de oorlogsgebeurtenissen. Dit zorgde ervoor dat historische momenten, zoals de landing in Normandië tijdens D-Day, konden worden vastgelegd.
In 1950, tijdens de Korea-oorlog is eerste luitenant Wim Dussel, van het Nederlandse VN bataljon, één van de eerste Nederlandse combat-fotografen. Zijn indringend intieme foto’s van het effect van het frontleven en daarachter liet het thuisfront visueel kennismaken met deze oorlog.
De oorlog in Vietnam luide vervolgens het tijdperk in waarbij de televisie een grote rol ging spelen. Overal ter wereld kreeg men in de huiskamer beelden van deze oorlog te zien.
De tweede Golfoorlog in 2003 was uniek in zijn soort. De Amerikaanse legerleiding heeft toen bewust fotografen en verslaggevers (embedded) toegevoegd aan de troepen die Irak meter voor meter moesten veroveren. De wereld had voor het eerst een directe verbinding met de frontlinie. Wereldwijd kon iedereen dezelfde oorlog bijna live op de televisie volgen.
In het begin waren de meeste militaire fotografen autodidact of leerden het vak in de praktijk van hun meer ervaren collega’s. De combatter had vroeger ook nauwelijks enige status en doordat een medium zelden of nooit de naam van de fotograaf bij de foto vermeldde bleven ze in de publiciteit onzichtbaar. Nu is hun professionele status aanzienlijk verbeterd. Zo heeft Gerben bijvoorbeeld fotografische vormgeving gestudeerd op de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Sinds 2004 is Gerben vrijwel ieder jaar uitgezonden geweest naar een crisisgebied of ergens waar het onrustig is. “Mijn eerste uitzending was niettemin al in 1998,” vertelt Gerben. “Als luchtmobiele infanterist werd ik toen met mijn eenheid (Alpha ‘Koningscompagnie’ van 11 Infanteriebataljon (Air Assault) Garderegiment Grenadiers en Jagers) in het kader van een VN-missie uitgezonden naar Cyprus. Naast mijn werk als waarnemer heb ik daar veel foto’s in opdracht van de VN kunnen maken. In 2004 ben ik voor zes maanden als brigadefotograaf van 11 Luchtmobiele Brigade naar Irak geweest met de vijfde SFIR rotatie. In 2006 ben ik vervolgens bij de Audiovisuele Dienst Defensie (AVDD) als combatter aan de slag gegaan.” De AVDD verzorgt voor Defensie alle audiovisuele producten op het gebied van beeld, geluid en fotografie.
In datzelfde jaar bevindt Gerben zich voor de duur van ruim vier maanden in Afghanistan. Gedurende die periode maakt hij als combatter deel uit van 1 (NLD) det., ter voorbereiding van de Nederlandse deelname aan de door de NAVO geleide International Security Assistance Force (ISAF). Dit detachement is aan 1 (CAN) HQ RC(S) toegevoegd, oftewel het hoofdkwartier van het Regional Command (South) (RC(S)), dat is gevestigd op de internationale basis Kandahar Airfield (KAF) in de gelijknamige provincie Kandahar. “Ik viel toentertijd dus onder Canadees bevel,” zegt Gerben. “Het RC(S) voerde daarbij tot 1 augustus van dat jaar voornamelijk taken uit in het kader van Operation Enduring Freedom (OEF), daar is geen twijfel over. Het fysiek jagen op de Taliban en hun bondgenoten in, zoals het toen genoemd werd, de strijd tegen het terrorisme was één van de primaire taken.
Dit staat echter in schril contrast met wat ISAF beoogt, het brengen van veiligheid en stabiliteit in Afghanistan. In die tijd ben ik vele malen buiten de poort op pad geweest met zowel Canadese, Amerikaanse en Britse gevechtseenheden om vast te leggen hoe zij in het kader van OEF opereerden. Trouwens het was toentertijd, in expliciete opdracht van de Canadese commandant, zelfs niet toegestaan dat je met een ISAF badge liep. In plaats daarvan droeg ik de Coalition Task Force (CTF) AEGIS emblemen, waarvan bekend is dat ze bij OEF hoorden. De Canadezen liepen ook pas vanaf 1 augustus – de transitiedatum naar ISAF – met een eigen ISAF badge.
Ik ging er dan ook van uit dat ik op 22 september 2006, in ‘De Meenthe’ in Steenwijk tijdens de zogenoemde medalparade, een herinneringsmedaille met daarop de gesp van OEF opgespeld zou krijgen.
Ik kreeg evenwel tot mijn stomme verbazing een herinneringsmedaille met daarop een ISAF gesp uitgereikt. Dit was voor mij een behoorlijk koude douche. Vooral als je later verneemt dat de OEF gespen, ‘op last van hogerhand’, pas op het allerlaatste moment vervangen zijn door die van ISAF makelij.
Daar komt nog bij dat ik, omdat ik de ganse tijd onder Canadees bevel stond, ook misschien nog eens in aanmerking zou kunnen komen voor de Canadese General Campain Star (GCS) medaille. Vooral omdat in maart 2006 ook al 53 Sloveense militairen, om diezelfde reden, de GCS hebben ontvangen.
Het is dan toch op zijn minst vreemd te noemen dat je daar maandenlang met een club werkt, zij allemaal een andere medaille krijgen dan ik.” Op mijn vraag waarom de naam OEF op de gesp van de medaille zo belangrijk voor hem is, zegt Gerben: “Puur om een stuk erkenning te krijgen van wat ik daar gedaan heb. Niets meer en niets minder. Vooral omdat je nu mensen, die tegelijkertijd voor de ondersteuning van de het Korps Commandotroepen daar waren, wel met een OEF gesp op de medaille ziet rondlopen. Het is schijnbaar dus wel duidelijk dat er van april 2005 tot april 2006 Nederlandse Special Forces (SF) in het gebied rond Kandahar opereerden in het kader van OEF. Niettemin, over de status van mijn bijdrage aan RC(S) in Kandahar zou echter ook geen onduidelijkheid behoeven te bestaan. In een advies van de Directie Operaties (DOPS) aan de Staf van het Commando Landstrijdkrachten van juli 2006 in het kader van de medailletoekenning staat namelijk letterlijk: ‘Tot 1 augustus wordt de aansturing van militair personeel in deze provincies verricht in het kader van OEF. Nederlands personeel dat hier vóór de transitiedatum naar ISAF werkzaam was, heeft zijn werkzaamheden dus voornamelijk in het kader van OEF verricht.’ Luister, ik heb er natuurlijk alle beeld bij dat als men voor de groep die zowel voor als na 1 augustus hierbij actief is geweest, kijkt naar welke periode men zich daar het langst heeft gediend en aan de hand daarvan een OEF- of ISAF gesp op de medaille toekent. Anderzijds geldt de duidelijke regel dat minimaal een maand aaneengesloten al voldoende is voor een medaille, dus dan kunnen diegene in dat geval in aanmerking komen voor beide gespen. Maar buiten kijf staat dat iemand die alleen maar voor 1 augustus onder Canadees bevel stonden, als teken van erkenning de OEF gesp op zijn herinneringsmedaille zou mogen dragen. Ik denk overigens dat deze uitsluiting niet aan de Canadezen heeft gelegen. De Canadese autoriteiten, die zelfs nog strikter met het toekennen van medailles zijn dan de Nederlandse, hebben hun militairen wel de erkenning heeft gegeven waar zij recht op hebben. Zij kregen wel een OEF medaille. Daarnaast kregen de Canadezen die ook na 1 augustus op het RC(S) actief bleven ook nog eens de ISAF medaille opgespeld. Kijk, als er vooraf naar ons toe was gecommuniceerd in de trant van: ‘onder die noemer gebeurt het en daar gaan we niet over lullen’, dan had ik dat uiteraard geaccepteerd. Maar als je achteraf vraagt om een stuk erkenning, waarvan iedereen vindt dat die je toegekend moet worden, waarom wordt ons dat dan onthouden? Nota bene generaal-majoor Lex Oostendorp liet er in zijn toespraak bij de medalparade geen misverstand over bestaan. Tijdens de medaille-uitreiking richtte hij zich met de volgende woorden tot de groep uit KAF: ‘Ik realiseer mij dat deze herinneringsmedaille niet volledig recht doet aan uw inzet en ik deel uw gevoelens’. Enerzijds ben ik verdomde blij met deze lovende woorden, maar anderzijds voel ik me tegelijkertijd een beetje in de steek gelaten door de legerleiding en de politiek. Overigens kijk ik verder op deze missie alleen maar positief terug, echt een fantastische ervaring.” Hier spelen denkelijk voornamelijk politieke motieven een rol. Vooral omdat Gerben misschien werkzaamheden heeft verricht die wellicht de grenzen van het mandaat – zoals omschreven in de artikel 100 brief – hebben overschreden. Dit zou echter vooral een zaak tussen regering en parlement moeten zijn. Daar mogen in ieder geval de militairen, die het zogenoemde ‘vuile werk’ hebben opgeknapt, niet de dupe van worden. Dit is een typisch geval van het verschil tussen de politieke wenselijkheid en de militaire praktijk.
In 2007, van 12 juni tot 30 november, bevindt Gerben zich voor een tweede uitzendperiode in Afghanistan. Nu is Kamp Holland te Tarin Kowt in de zuidelijke provincie Uruzgan zijn uitvalbasis. Een uitzending die nu wellicht wordt gerekend tot de zwaarste in de naoorlogse Nederlandse krijgsgeschiedenis. Deze maal zet Gerben de alledaagse harde werkelijkheid van onze militairen van Task Force Uruzgan (TFU) op de gevoelige plaat. Hij weet daarbij de angst, agressie, woede en verdriet via zijn beelden voelbaar te maken. Soms zijn de foto’s en/of filmbeelden ronduit hard en confronterend. Op andere momenten kiest hij voor rustige onderwerpen. Hij heeft daarnaast voortdurend oog voor het betoverende onherbergzame ruige Afghaanse landschap en de decennialang door oorlog en terreur geteisterde lokale bevolking. Dat leidt soms tot onwezenlijke en haast surreële beelden, die hun aangrijpende karakter mede ontlenen aan zijn intelligente composities.
Het zijn beelden die naast verhalen vertellen ook daadwerkelijk geschiedenis schrijven. Meer dan eens bevindt Gerben zich met zijn camera’s middenin de vuurlinie. Denk bijvoorbeeld aan de spraakmakende filmfragmenten van gevechten bij Kala-Kala in de Chora-vallei, die bij het NOS journaal zijn uitgezonden. “Deze beelden zijn gemaakt tijdens één van de velen keren die ik in het veld doorbracht met een ‘Operational Mentoring and Liaison Team’ (OMLT),” zegt Gerben. “Het OMLT brengt Afghaanse soldaten van de Afghan National Army (ANA) de fijne kneepjes van het infanteristenwerk bij. Het ANA bestaat uit moedige mannen die ons uiteindelijk overbodig moeten maken. Het OMLT oogst veel bewondering binnen de Afghaanse gelederen. Ze leven en vechten dan ook zij aan zij met de Afghanen, dus helemaal voorin. Eind juni 2007 vielen Talibanstrijders Afghaanse politieposten en Nederlandse troepen aan in het district Chora, aan de noordzijde van de Baluchi Vallei. Het vuurgevecht, dat werd gefilmd, vond plaats vlakbij één van deze politieposten dat een Nederlands peloton probeerde te heroveren. Hierbij werd vuurondersteuning vanuit de lucht geleverd door Apaches, A-10’s en F-16’s. In het kort, wij rukten gezamenlijk met de ANA op door de dichtbegroeide zogenoemde ‘groene zone’ van de vallei. We werden in de flank beschoten toen we vlak bij de politiepost waren. Binnen de kortste keren werden wij ook in de rug met klein kaliber wapens (KKW) aangevallen. Pas toen, op een smal weggetje, besloot ik mijn wapens op te pakken. Het vuurgevecht duurde relatief kort en er vielen aan onze kant geen slachtoffers. Vijf dagen later liep ik elders in de vallei, met dezelfde eenheid, wederom in een hinderlaag. Samen met zes meegereisde Amerikaanse militairen werden wij onder vuur genomen met verschillende typen wapens, waaronder ook raketgranaten en mortieren. Het is heftig en even schrikken als de raketgranaten 25 meter voor je inslaan. Het blijken agressieve strijders te zijn die niet bij het eerste contact terugdeinzen. Er is gedurende dit gevecht, dat vele uren duurde, dan ook bijna van man tot man gevochten. Op afstanden van soms niet meer dan zo’n 20 meter. Ditmaal had ik alleen mijn fotocamera bij en zijn er geen filmbeelden van dit gevecht, dat overigens een stuk zwaarder was dan hetgeen dat wel op film staat.”
Naar verluid is Gerben, voor zijn filmbeelden en de impact die ze teweegbrachten, toentertijd door een officier voorgedragen voor het Ereteken voor Verdienste. Ook zou hem, omdat ze toen onder Amerikaans bevel stonden, eventueel de Combat Infantry Badge (CIB) toegekend kunnen worden. De CIB is een gevechtsonderscheidingsteken van de Amerikaans infanterie. Ik ben uiterst benieuwd of deze onderscheidingstekens hem wel worden toegekend.
De filmbeelden van Gerben zijn redelijk representatief voor wat onze troepen regelmatig meemaken in Uruzgan. ‘Opbouwen waar het kan, vechten waar het moet’, blijkt een leuze die de werkelijkheid perfect omschrijft. Inmiddels is duidelijk dat er veel gevochten is om te kunnen opbouwen. In de gebieden waar Nederlandse militairen opereren, wordt regelmatig te voet gepatrouilleerd in de ‘groene zones’ langs een rivier. Dat beginnen de opstandelingen ook in de gaten te krijgen. Hun inspanningen richten zich dan ook steeds meer op de voetpatrouilles. “Dat mijn filmbeelden toen in Nederland veel tongen heeft losgemaakt was ook mijn bedoeling,” zegt Gerben. “Eric Feijten, cameraman van Peter ter Velde, beide werkzaam voor het NOS journaal, kreeg de beelden mee, op voorwaarde dat ze zouden worden uitgezonden als daar toestemming voor was van defensievoorlichting.
Ik, en velen met mij, maakte me toen namelijk zorgen over de discrepantie tussen de rauwe werkelijkheid in Uruzgan en het gepolijste beeld van een opbouwmissie dat in Nederland werd verkondigt. Gevechtsacties werden toen gezien als iets wat niet bij een opbouwmissie hoort. Politici benadrukte vooral de hulpinspanningen en bagatelliseerde het militaire gedeelte. Dat strookte niet met wat ik aantrof. Er werden zware gevechten gevoerd. Ook operatie Spin Gahr (Witte Berg), waarbij Nederlandse, Afghaanse en Britse troepen de moeilijk doordringbare Baluchi Vallei binnentrokken, was bepaald geen hulpverlening. Ik wilde dus ons verhaal vertellen, omdat de Nederlanders thuis niet gewend zijn dat onze militairen de aanval inzetten. De mensen in het veld wilde ik de erkenning geven die ze verdienen. Als iedereen die gevochten hebben thuis over hun ervaringen gaan vertellen, wil ik niet dat mensen zeggen: dat kan niet waar zijn; we hebben hier niets over gehoord. Dat zou zeer unfair zijn tegenover alle Nederlandse militairen die dagelijks grote risico’s lopen. Een regelrechte belediging mijn inziens. Ook wilde ik hiermee laten zien dat Nederlanders trots kunnen zijn op ons leger. Wij vechten als de besten, dat hebben we bewezen. Uit het veld heb ik dan ook uitsluitend positieve reacties gehad.” In 2009, van eind januari tot 11 april, wordt Gerben voor de derde keer uitgezonden naar Afghanistan. Deze keer wederom met Kamp Holland als thuisbasis.
De vlag ging nogal eens halfstok tijdens Gerben zijn drie uitzendingen in Afghanistan. In Uruzgan zijn tot nog toe negentien Nederlandse militairen gesneuveld en raakten er enkele tientallen gewond. Tijdens zijn uitzendperiode in 2006 op KAF waren er 45 dodelijke slachtoffers onder de ISAF bondgenoten te betreuren. Gedurende zijn tweede uitzending in Afghanistan zijn alleen al zes Nederlandse militairen door vijandelijk geweld om het leven gekomen. In juni sneuvelen kort na elkaar soldaat Timo Smeehuijzen en sergeant-majoor Jos Leunissen. Smeehuijzen komt om door een zelfmoordaanslag, Leunissen wordt gedood als het mortier dat hij bedient, explodeert. Een maand later sterft luitenant Tom Krist na een zelfmoordaanslag op de drukke bazaar van Deh Rawod. Eind augustus sneuvelt sergeant Martijn Rosier, als de bermbom explodeert die hij onschadelijk probeert te maken. In september is soldaat Tim Hoogland de eerste Nederlandse militair die wordt gedood in een vuurgevecht met Talibanstrijders. Begin november sterft korporaal Ronald Groen als zijn Fennek verkenningsvoertuig op een bermbom rijdt. Op het eind van zijn derde uitzending sneuvelt op 6 april soldaat Azdin Chadli bij een raketaanval op Kamp Holland. Het vastleggen van het afscheid van een gesneuvelde collega is ook een taak die Gerben al vele keren heeft moeten vervullen. “De kist, bedekt met een vlag en een baret of cap, passeert dan vele honderden strak saluerende collega’s die een erehaag vormen voor de gesneuvelde collega,” zegt Gerben. “De Last Post uit een trompet of doedelzakmuziek begeleidt daarbij de draagploeg die de kist naar het vliegtuig brengt. De collega wordt net zo lang ritueel begeleid totdat zijn lichaam wordt overgedragen aan zijn familie.” Gerben realiseert zich hierdoor meer dan ooit dat hij zelf ook had kunnen sneuvelen. Bij de vraag dan ook of hij last van angst heeft gehad zegt hij: “Natuurlijk, maar het gaat er vooral om hoe je ermee omgaat. Wie zijn emoties de vrije loop laat, loopt belangrijke momenten mis of brengt daarbij jezelf of anderen in gevaar omdat je niet snel genoeg handelt. Dan erbij, met tranen in je ogen kun je niet scherpstellen.”
Combat-fotografie, als vakgebied, staat binnen onze krijgsmacht evenwel nog in de kinderschoenen. Het is zelfs een raadsel waarom Nederland zijn combatters zelden of nooit inzet tijdens gevechtsoperaties. Meermalen was het zelfs voor Gerben, als ervaren luchtmobiele infanterist, moeilijk om het voor elkaar te krijgen om mee te gaan op gevechtspatrouilles. Daarentegen doen de Canadezen, Amerikanen en Britten dat wel. Zij hebben volledig gevechts getrainde media-eenheden. Hun cameramannen en fotografen zijn er tijdens gevechten altijd bij. In die landen bestaat dan ook een veel realistischer beeld van wat de troepen doen dan in Nederland. Dat Gerben bijvoorbeeld niet is mee geweest tijdens de bataljonsaanval rond Ali Shirzai in de Chora Vallei eind juni 2007, is dan ook een gemiste kans. Verscheidene hoge militairen spreken er nu nog over als de grootste Nederlandse gevechtsactie en een ‘historisch moment’ in de Nederlandse naoorlogse militaire geschiedenis. Dat moment kunnen we nu slechts mondeling herbeleven. Ik heb daar overigens wel enigszins beeld bij. Commandanten ervaren fotografen en/of journalisten nog te vaak als een last. Ze zijn bang dat hun strak getrainde eenheid, die al door en door op elkaar is ingespeeld, vestoord raakt door de aanwezigheid van buitenstaanders. Vooral als de persoon in kwestie geen infanterie achtergrond heeft. Wat helaas ook nog steeds het geval is bij de meeste fotografen van de AVDD. Zij zouden, naar mijn mening, op zijn minst een infanterieopleiding moeten krijgen. Dat schept ook vertrouwen naar de eenheid waar ze mee optrekken.
Op de vraag of Gerben fotograaf of toch cameraman is, zegt hij: “Fotograaf, omdat dit me het meeste boeit. Hoewel fotografie als medium op het eerste oog minder invloedrijk lijkt in vergelijking tot andere massamedia als bijvoorbeeld de televisie, neemt de fotografie desalniettemin een unieke positie in binnen het proces van weergave. Fotografie voegt een essentiële dimensie toe, waardoor een reële en diepere kant belicht kan worden, die verder reikt dan de semi-fictionele tekstuele verslagen van menig verslaggever. Film wordt trouwens wel steeds interessanter. Hiermee kun je weer hele andere dingen bereiken. Simpel gezegd: kogels hoor je niet fluiten op een foto.
Gerben heeft sinds kort als combatter de overstap gemaakt naar de Koninklijke Luchtmacht. Hij werkt momenteel op de vliegbasis Woensdrecht. Of hij ooit weer terugkeert naar Afghanistan, is de slotvraag. “Het is er zó mooi,” zegt Gerben. “Een land waar ik graag met rugzak doorheen zou trekken, de camera in de aanslag om alle pracht van dit wonderschone stuk Azië te kieken. Al vrees ik dat het nog decennia zal duren, voordat de rust daar is weergekeerd. De internationale gemeenschap zal alle zeilen bij moeten zetten.” Maar zeker is wél dat hij nog missies gaat meemaken naar gebieden waar het onrustig is. “Heeft te maken met mijn karakter, besluit hij, een combinatie van onrust en nieuwsgierigheid. Al deze ervaringen maken me ook nederig voor het paradijs dat Nederland is. Ik denk dat te weinig mensen zich dát realiseren.” Maar de exacte motivatie van Gerben is ook niet relevant, Wat telt zijn de foto’s: en die zijn zonder meer van wereldklasse.
5 Comments
Sine Pari
9 december 2009 at 09:19“Ook zou hem, omdat ze toen onder Amerikaans bevel stonden, eventueel de Combat Infantry Badge (CIB) toegekend kunnen worden. De CIB is een gevechtsonderscheidingsteken van de Amerikaans infanterie. Ik ben uiterst benieuwd of deze onderscheidingstekens hem wel worden toegekend.” De CIB kan enkel aan infantristen gegeven worden, als zij binnen een infantry eenheid dienen.
Leo
11 december 2009 at 18:37Op dat moment was Gerben tevens een infanterist komende van 11 ‘Garderegiment Grenadiers en Jagers (Air Assault) en was hij onder bevel gesteld van een US Infantry eenheid.
KleinBeeld
16 februari 2010 at 23:26Zo is mijn levens motto geworden,
“NO IMAGE NO MISSION”
Chears gerben,
R
Johan Croon
29 maart 2010 at 12:50Mooi stuk over een “combat fotograaf”. Goed idee om deze lieden minstens een infanterie opleiding te laten hebben.
simone nacken
15 juni 2011 at 18:30In een van de defensieblaadjes ontdekte ik dat je wederom goede foto’s aan het maken bent.
Nu 2.5 jaar geleden is mijn wederhelft teruggekomen van zijn missie in Afghanistan waar je ook heel indrukwekkende foto’s hebt gemaakt. De foto’s van de kinderen daar waren voor mij de meest bijzondere en die heb ik dan ook op canvas laten zetten en hangen tot de dag van vandaag hier in huis.
Bij deze wil ik je complimenten maken over het werk wat je doet.
Volgende week vertrekt mijn wederhelft wederom op missie, echter dit maal naar Djibouti in Afrika.
Ik had graag gezien dat je daar ook foto’s kon maken…
Succes met al je werkzaamheden.