Als blijvende blijk van waardering hebben, maandag 7 september op de Prinses Julianakazerne in Den Haag, 33 militairen het bronzen ‘Insigne voor Optreden onder Gevechtsomstandigheden’ ontvangen. Een eerbewijs dat kortweg wordt aangeduid als ‘Gevechtsinsigne’. Vijf daarvan zijn door de Commandant der Strijdkrachten (CDS), generaal Peter van Uhm zelf uitgereikt. De overige 28 zijn uitgereikt door de operationele commandanten van de vier krijgsmachtdelen. De gedecoreerde militairen hebben uiteenlopende functies. Naast (luchtmobiele)infanteristen, -genisten, cavaleristen en mariniers bevindt zich hieronder ook logistiekelingen, marechaussees, vlootpersoneel en medici.
Generaal Van Uhm zegt er trots op te zijn dit insigne uit te mogen reiken in de wetenschap dat deze militairen naar eer en geweten, en adequaat hebben gehandeld in een situatie waarbij hun leven werd bedreigd. Zij hebben aangetoond dat de Nederlandse krijgsmacht in het volledige geweldsspectrum kan optreden, ongeacht het krijgsmachtdeel waartoe men behoort. “Dat is illustratief voor de professionaliteit van onze krijgsmacht en voor een nieuwe generatie militairen. Maar is ook illustratief voor de wilskracht waarover we beschikken. Ik ben dus trots op datgene wat we als organisatie hebben bereikt, maar ik ben vooral trots op u. U belichaamt de professionele krijgsmacht”, aldus Van Uhm in zijn toespraak. Daarnaast markeert deze uitreiking als startsignaal voor vervolguitreikingen bij de eenheden zelf het moment waarop iedereen, die daarvoor in aanmerking komt, zijn gevechtsinsigne uitgereikt kan krijgen.
Nog maar amper een jaar geleden deed Van Uhm precies hetzelfde, maar dan in een omgeving waar de meeste gevechtsinsignes zijn verdiend. Op 9 juli 2009 overhandigde de viergeneraal op Kamp Holland in Afghanistan aan negentien militairen de allereerste gevechtsinsignes. Het betrof militairen wier konvooi naar Kandahar Air Field in een hinderlaag reed en infanteristen die met suizende oren een bermbom overleefden. Zij konden de stoffen uitvoering van het insigne op hun gevechtspak naaien. Nu kregen de gedecoreerden de bronskleurige metalen versie van het eerbewijs uitgereikt – voor op het dagelijks tenue (DT). Om het te onderscheiden, van bijvoorbeeld de goudkleurige brevetten, is bewust voor de kleur brons gekozen. Het Gevechtsinsigne – dat een liggende ovale lauwerkrans met daaroverheen een blank wapen uitbeeldt – wordt krijgsmachtbreed rechts boven het naamplaatje gedragen. Doordat de liggende ovale vorm nog niet eerder in Nederland is toegepast, is het sowieso een uniek stukje eremetaal op het uniform.
De 33 gedecoreerde militairen vertegenwoordigen de grote groep van 4500 militairen die in de periode 2001-2009 actief betrokken zijn geweest bij gevechtshandelingen in Irak en Afghanistan. Militairen van al de vier krijgsmachtdelen die gezamenlijk een missie uitvoerden en daarbij onder de meest uiteenlopende omstandigheden in vuurcontact kwamen. Sommigen van hen waren betrokken bij een aanslag met een geïmproviseerd explosief of zelfmoordenaar. Anderen raakten betrokken bij urenlange gevechtscontacten waar de kogels hen soms letterlijk en figuurlijk om de oren vlogen. Weer anderen hadden te maken met raketaanslagen of een luchtaanval. Of werden beschoten tijdens het geven van luchtsteun.
Sinds de val van de Muur en na het opschorten van de opkomst voor de dienstplicht, zijn Nederlandse militairen steeds meer ingezet in vredesoperaties of gebieden waarbij vaker geweld moet worden toegepast om vrede af te dwingen. In het kort zijn uitzendingen de ‘core-business’, sterker nog: het bestaansrecht van de Nederlandse Krijsmacht geworden. Veel militairen hebben sindsdien (velen zelfs meerdere malen) telkens weer voor God, Koningin en Vaderland de woestijn moeten verkiezen boven de bekende oefenterreinen op de Veluwe of in Duitsland. Na een missie van minimaal dertig dagen in verweggistan ontvang je dan de Nederlandse Herinneringsmedaille Vredesoperatie (HVO) en de NATO medaille. Als blijk van waardering voor bewezen diensten. Desalniettemin, de ene uitzending is de andere niet. Kijk alleen maar eens naar de meest recente missie in Afghanistan, ISAF. De één zat op Camp Mirage, een vliegbasis ergens in de veilige Verenigde Arabische Emiraten, de ander binnen de Hesco wallen van een relatief veilige kampement – in de Afghaanse provincie Kandahar, in Uruzgan of de hoofdstad Kabul, en nummer drie bevond zich in een ronduit onveilige situatie op patrouille buiten de poort. Toch kregen ze allemaal dezelfde medailles uitgereikt, want het ging immers om dezelfde missie. En natuurlijk iemand die als ondersteuning op Camp Mirage verblijft, medisch personeel dat op de ‘Role-2′ hulppost in Tarin Kowt achterblijft, de verbindelaars die ervoor zorgen dat je kunt communiceren met het thuisfront in Nederland, de admeur, iedereen draagt zijn steentje bij aan de missie. Vallen er stenen uit de vestingmuur, Defensie geheten, dan kan hij namelijk omvallen. Maar vooral door deze ISAF missie in Afghanistan is een andere wind door de Defensiegeledingen gaan waaien. Zeg maar rustig een storm. Nederlandse militairen hebben gevechtscontact gehad op een schaal die we sinds Korea niet meer hadden meegemaakt. Vuurcontacten die variëren van urenlange gevechten tot enkele schoten over en weer. Dat Nederlandse militairen sneuvelden als gevolg van een dergelijke rechtstreekse confrontatie, was iets waarmee onze militairen en het Nederlandse publiek steeds indringender werd geconfronteerd. Vierentwintig militairen sneuvelden tijdens de meest recente missie en meer dan honderdveertig militairen raakten gewond. Dat is erg betreurenswaardig. Maar het toont ook dat onze krijgsmacht overal op moet zijn voorbereid. Dat de missies steviger zijn geworden en wordt opgetreden in alle delen van het geweldsspectrum. Bovendien is het nu zo dat alle krijgsmachtdelen vrijwel gelijktijdig worden ingezet en veel breder dan voorheen. In de beginfase van de Afghanistan missie werden bijvoorbeeld scheepsbemanningen ingezet om een PRT-missie te vervullen. Ook zij kregen daar te maken met de risico’s van de rechtstreekse gevechtsacties. Immers: ‘every soldier a rifleman’.
Waar in moderne krijgsmachten de verhouding tussen de inzetgerede gevechtstroepen en het ondersteunend personeel op administratieve, dienstverlenende, facilitaire, logistieke en staffuncties steeds groter werd, de zogenaamde ’teeth-to- tail-ratio’, lijkt de laatste decennia in Nederland het omgekeerde proces in gang gezet. Ondersteunende processen vergen daarin steeds minder tijd, energie en dus mensen. Het verhoudingsgetal wordt kleiner, steeds meer personeel kan daarbij daadwerkelijk aan het gevecht deelnemen. Dit is niet toevallig de uiterste consequentie van het motto ‘every soldier a rifleman’, dat zegt dat elke militair zijn basale infanterie ‘drills & skills’ moet beheersen. De juistheid hiervan geldt absoluut in een uitzendgebied. Desondanks even plat gezegd hoewel iedereen daar kan doodgaan, lopen sommigen nog steeds meer het risico om dood te gaan dan anderen. Niet iedere militair treedt nu eenmaal op als geweerschutter.
Bij hen die in toenemende mate bij gevechtsacties waren betrokken, ontstond daarop de vurige behoefte op aanvullende erkenning. Erkenning voor hen die daadwerkelijk aan gevechten hebben deelgenomen en onder vuur hebben gelegen. Erkenning voor hen die soms letterlijk en figuurlijk de dood in de ogen hebben gekeken wat ook mogelijk is als je op dat relatief veilige kamp zit ter markering van hun ‘vuurdoop’. Daarnaast willen zij zich hiermee onderscheiden van de collega’s die evenveel uitzendtoelage krijgen en dezelfde herinneringsmedailles krijgen. Maar door omstandigheden hun hele uitzending dergelijke risico’s niet meemaken of in ieder geval aanzienlijk veel minder risico lopen.
Voormalig CDS, generaal Dick Berlijn besloot gehoor te geven aan deze wens. Hij was dan ook één van de initiatiefnemers, om na langdurig beraad het Gevechtsinsigne in het leven te roepen. Hij heeft daarbij een voorbeeld genomen aan andere landen, waarmee in Afghanistan nauw wordt samengewerkt. Zo kwam het voor dat Nederlandse militairen onder Amerikaans bevel, na gevechtscontact de infanteristen een ‘Combat Infantry Badge’, en medics een ‘Combat Medic Badge’ en de niet infanteristen een ‘Combat Action Badge’ ontvingen, terwijl anderen, die onder gelijkwaardige omstandigheden opereerden onder Nederlands bevel, geen gevechtsinsigne kregen. Dat verschil is nu opgeheven. Diegene die heeft deelgenomen aan een militaire operatie waarbij sprake is geweest van vijandelijk optreden met direct vuur of hiermee vergelijkbaar gevechtscontact, komt in aanmerking voor het Gevechtsinsigne. Betrokkene moet volgens de geldende ‘rules of engagement’ aan het gevechtscontact hebben deelgenomen. Zelfmoordaanslagen, geïmproviseerde explosieven (IED’s), bermbommen, gerichte mortier- of raketaanslagen, luchtaanvallen of beschoten worden tijdens het geven van luchtsteun worden ook gerekend tot het eerder genoemde vijandelijke optreden.
Binnen het begrip gevechtscontact valt iedere vorm van actief en adequaat handelen, anders dan acties uitsluitend in het kader van de persoonlijke veiligheid. Dat is natuurlijk een heel ruim begrip. Daarom is afgelopen jaar goed en zorgvuldig gekeken naar alle aanvragen. Een proces dat lang heeft geduurd, mede omdat het overgrote gedeelte van de aanvragen met terugwerkende kracht werd ingediend. Toekenning van deze blijvende waardering gebeurt met terugwerkende kracht tot 1 juni 2001, de datum waarop het huidige decoratiestelsel werd vastgesteld. De Sectie Onderscheidingen heeft gaandeweg de toekenningscriteria aangescherpt. Daarbij is een procedure bewandeld die er toe leidde dat uiteindelijk iedereen recht kon worden gedaan. Terwijl die procedure liep, hebben ondertussen reeds 1500 militairen in het inzetgebied al het stoffen gevechtsinsigne gekregen. Ook zij kunnen vanaf heden het bronzen insigne uitgereikt krijgen. Het Gevechtsinsigne wordt trouwens maar eenmalig per individu toegekend. Het maakt daarbij niet uit of je beroepsmilitair, reservist of een gemilitariseerde burger bent.
Onder de gedecoreerden militairen in Den Haag bevindt zich ook (tegenwoordig) sergeant-majoor Gerben van Es van de Koninklijke Luchtmacht. Hij heeft zijn Gevechtsinsigne uit handen van de Plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten, generaal-majoor drs. Hans Wehren ontvangen.
Gerben is ‘combat-fotograaf’, één van de weinige échte die Defensie rijk is. Hij maakte in augustus 2007 opnamen van een vuurgevecht in de ‘groene zone’ van de Chora Vallei. Hij droeg toentertijd de rode baret van de Luchtmobiele Brigade en is jaren infanterist geweest. Tijdens het vuurgevecht filmde hij onder omstandigheden waarbij een gewone infanterist zou grijpen naar zijn wapen. Niettemin, pas toen de eenheid op een smal weggetje niet alleen in de flank maar ook in de rug werd aangevallen, verwisselde hij camera voor ‘buks’. Maar niet nadat hij een seconde of twintig had gefilmd terwijl hij onder vuur lag.
Defensie deed aanvankelijk niets met de beelden. Gerben zette dan ook naar zijn gevoel z’n baan op het spel door een kopie van de opnamen mee te geven aan een team van het NOS Journaal. Inmiddels zijn deze opnamen in Nederland beroemd. De ruk die Gerben aan zijn teugels gaf is bij veel militairen niet onopgemerkt gebleven. Het waren zijn beelden die Nederland de ogen deden openen en moegestreden militairen de erkenning gaven die ze nodig hebben als ze weer huiswaarts keren. Zij zijn hem dankbaar.
Onlangs heeft Nederland zijn rol als ‘Lead Nation’ in de zuid-Afghaanse provincie Uruzgan overgedragen. De taken die wij daar de afgelopen vier jaar vervulden, worden nu uitgevoerd door een gecombineerd team van Australiërs en Amerikanen. Daarmee is wederom een belangrijk hoofdstuk geschreven in het boek van de geschiedenis van de Nederlandse krijgsmacht. Een boek dat niet alleen de recente missie in Afghanistan beschrijft, maar tal van hoofdstukken bevat met missies waar de Nederlandse krijgsmacht actief was, en is.
De krijgsmacht staat op het punt om een nieuwe bladzijde in dat boek open te slaan, terwijl het nawoord van de huidige missie in Afghanistan nog moet worden geschreven. Immers, circa zevenhonderd mannen en vrouwen zijn nog actief in Afghanistan, ter ondersteuning van de redeployment. Ook de luchtmacht gaat nog even door met de luchtoperaties, zoals het geven van luchtsteun, luchttransport en het opsporen van bermbommen. Verder blijven we militaire functies vervullen in de hoofdkwartieren in Afghanistan. Daarnaast zijn we actief voor de kust van Somalië, in Afrika, op de Balkan en in het Midden-Oosten. In Nederland bereiden zich ondertussen weer militairen voor op de dingen die mogelijk komen gaan. Immers, als de wereldgeschiedenis ons één ding heeft geleerd, dan is het dat de toekomst onvoorspelbaar is.
Leave a Reply