West-Duitslands toetreding tot de NAVO, op 6 mei 1955, vond 50 jaar geleden plaats tegen de achtergrond van zowel het Oost-West conflict, als het project van de Europese integratie. De tweede uitbreidingsronde van de NAVO, waarmee de Bondsrepubliek het 15e lid van het Bondgenootschap werd, was een belangrijke stap in de rehabilitatie van ons land na de oorlog en zorgde ervoor dat Duitsland een substantiële rol kon spelen in de verdediging van West-Europa tijdens de Koude Oorlog. De NAVO en de Duitse Bondsrepubliek zijn beide in 1949 opgericht. Toen het Verdrag van Washington in april 1949 werd ondertekend, was het een traditioneel bondgenootschapsverdrag waarin de 12 NAVO-bondgenoten beloofden adequate maatregelen te nemen, als een van de leden door een externe vijand zou worden aangevallen. Er bestond toen nog geen politieke structuur, geen commando en geen militaire troepen die bestemd waren voor de defensie van het Bondgenootschap. De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, d.w.z. de structuren die ten grondslag liggen aan het Verdrag, ontstond pas na het uitbreken van de Koreaanse Oorlog in juni 1950 toen een aanval van Sovjetroepen in Midden-Europa een zeer reëel gevaar leek.
De Bondsrepubliek is net als de NAVO een kind van de Koude Oorlog. De oprichting van twee staten op Duits grondgebied, was het gevolg van het feit dat de Vier Mogendheden – Frankrijk, de Sovjet-Unie, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten – niet in staat waren Duitsland gezamenlijk te besturen, zoals in 1945 tijdens de Conferentie van Potsdam was afgesproken. De Blokkade van Berlijn van 1948 en 1949 was nog maar een voorproefje van de conflicten die later zouden ontstaan en de Koreaanse Oorlog bevestigde de meest pessimistische ideeën over de intenties van de Sovjet-Unie.
In 1949 leidde iedere hardop uitgesproken gedachte over een Duits lidmaatschap van de NAVO tot zo’n negatieve reactie, dat het zinloos was er over te praten. Toch werd er in Washington en in Bonn wel over nagedacht. De Verenigde Staten wilden de Duitse mankracht gebruiken om de bescheiden militaire aanwezigheid die ze hadden achtergelaten als bezettingsmacht in Duitsland te versterken, nadat het merendeel van de oorlogstroepen waren teruggetrokken en gedemobiliseerd. Maar zelfs voorzichtige Amerikaanse suggesties dat een Duitse militaire bijdrage te overwegen zou zijn, stuitte op hevige tegenstand van Frankrijk. Minder dan vijf jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, kon niemand in Frankrijk de gedachte verdragen, dat Duitsland zich opnieuw zou bewapenen.
Kanselier Konrad Adenauer in Bonn, koesterde geen enkele illusie over de agressieve aard van het Sovjetcommunisme en de grootte van de militaire dreiging. Hij was bezorgd dat de ruim 30 Sovjetdivisies die ten oosten van het IJzeren Gordijn lagen, zowel qua mankracht als qua uitrusting superieur waren aan de legers van het Westen. Hij drong er bij de bezettingsmogendheden op aan, dat zij hun troepenmacht en hun veiligheidsgarantie in de Bondsrepubliek zouden uitbreiden. Hij vroeg ook aan zijn militaire adviseurs om een aantal concepten op te stellen voor de verdediging van Duitsland. Dit omvatte de versterking van de politiemacht en de oprichting van Duitse militaire eenheden die geïntegreerd zouden moeten worden in een Europees leger. Hoewel de Drie Westerse Mogendheden het eens waren met Adenauers analyse van de Sovjetdreiging en inzagen dat een Duits leger noodzakelijk was, durfden ze dat niet publiekelijk te zeggen.
Toen de situatie in Korea verslechterde en de kans op een Sovjetaanval in het Westen toenam, besloot de Noord-Atlantische Raad om van het Bondgenootschap een geïntegreerde defensieorganisatie te maken en gemeenschappelijke militaire structuren en strijdkrachten op te richten waaraan de Bondsrepubliek ook verwacht werd een bijdrage te leveren. Als eerste stap in deze richting werd de Geallieerde Hoge Commissarissen die de Drie Westerse Mogendheden in Duitsland vertegenwoordigden, verzocht met de Bondsrepubliek te overleggen en te streven naar de oprichting van Duitse gevechtseenheden. De NAVO-leden toonden ook belangstelling voor een Frans voorstel voor een gemeenschappelijk Europees leger, maar beseften dat de verwezenlijking van zo’n ambitieus project tijd zou vergen.
Opties voor de herbewapening van Duitsland: Hoewel de militaire top van Amerika – en ook hun collega’s in Duitsland – voorstanders waren van de toetreding van Duitsland tot de NAVO, drongen zowel de voormalige Britse premier Winston Churchill tijdens een toespraak in Straatsburg en de Franse premier René Pleven aan, op de oprichting van een Europees leger. Naar model van de Europese Kolen- en Staalgemeenschap die in 1951 was opgericht door België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Nederland, moest naar hun idee een Europese Defensiegemeenschap (EDG) worden opgericht met een Europees leger dat onder het hoogste gezag van de EDG zou vallen.
Militaire integratie zou moeten plaatsvinden op het niveau van kleine gevechtseenheden. Het commando zou aan een Europese minister van Defensie worden toevertrouwd, die verantwoording zou moeten afleggen aan een Europese Assemblee en Ministerraad. Een geïntegreerde Generale Staf onder een Frans officier stond ook in de plannen. Aanschaffingen, materieel en training zouden gezamenlijk geschieden. Plevens voorstel maakte de inzet van Duitse soldaten mogelijk, zonder dat echter sprake was van de oprichting van een West-Duits leger.
In die tijd lagen er eigenlijk drie opties op tafel. Het minst controversiële voorstel hield in dat er een Duitse federale politiemacht moest worden opgericht die problemen in het eigen land zou kunnen aanpakken en die de manschappen zou kunnen bieden voor een mogelijk Duits leger. Het tweede voorstel hield in dat Duitsland zou worden uitgenodigd om toe te treden tot de NAVO en dat de Duitse troepen geïntegreerd zouden worden in de strijdkrachten van het Bondgenootschap. En het derde plan, om een Europees leger op te richten met Duitse contingenten, leek sterk op dat van Pleven. De Bondgenoten slaagden er in hun interne meningsverschillen te overbruggen door te besluiten enerzijds met de Bondsrepubliek te onderhandelen over een NAVO-oplossing en anderzijds over een Europese Defensie Gemeenschap. Maar men was het niet eens over welke optie de meeste prioriteit had.
Voor Adenauer was een Duitse militaire bijdrage evenzeer een middel als een zelfstandig doel. In eerste instantie zag hij het als een middel om de veiligheid van West-Duitsland te verbeteren met het oog op de herbewapening van de Oost-Duitse zone door de Sovjets. In de tweede plaats zag hij het als een kans om sneller een einde te maken aan de bezetting van Duitsland en een spoediger herstel van de Duitse soevereiniteit te bevorderen. En in de derde plaats hoopte hij zo de weg vrij te maken voor Europese integratie. In de onderhandelingen over de Duitse herbewapening, had Bonn als uitgangspunt dat de soldaten niet als huursoldaten of als Bondgenootschappelijk “kanonnenvoer” zouden mogen dienen, en dat zij ook niet openlijk gediscrimineerd zouden mogen worden.
In 1951 begonnen onderhandelingen tussen de Geallieerde Hoge Commissarissen en Duitse militaire experts over een Duitse bijdrage aan de NAVO in Petersberg, een plaatsje in de omgeving van Bonn. Op hetzelfde moment werd in Parijs, op invitatie van de Franse regering, onderhandeld over de EDG. Adenauer werd in onzekerheid gelaten over wat voor de Geallieerden de belangrijkste punten waren. Hoewel de Duitse Kanselier een sterk voorstander was van een verzoening met Frankrijk en herbewapening het best haalbaar achtte in de context van de Europese Integratie, realiseerde hij zich ook dat alleen de Verenigde Staten over voldoende macht beschikten om de veiligheid van de Bondsrepubliek te kunnen garanderen. Daarom gaf Bonn prioriteit aan de gesprekken met de Geallieerde Hoge Commissarissen en stuurde slechts een kleine delegatie naar Parijs. In beide bijeenkomsten ging de discussie hoofdzakelijk over de vraag, hoe Duitse eenheden zouden kunnen worden opgericht, die militair gezien betekenisvol waren en toch acceptabel voor Frankrijk. Het werd echter al spoedig iedereen duidelijk dat alleen de Europese optie in deze fase voor iedereen aanvaardbaar was. Dit was ook bevredigend voor de Duitse kanselier, die boven alles wilde voorkomen dat de Westerse Mogendheden de herbewapening voor onbepaalde tijd zouden uitstellen en niet wilde dat zij een oplossing voor de Duitse kwestie en de Europese veiligheid zouden zoeken door onderhandelingen aan te gaan met de Sovjet-Unie die onderhandelingen van de Vier Mogendheden had voorgesteld.
De grote problemen verbonden aan de herbewapening van Duitsland waren: de status van de Duitse troepen, de omvang van homogene nationale eenheden, en de koppeling tussen de EDG en de NAVO. Het vraagstuk van de grootte van de eenheden, werd opgelost door de oprichting van kleine divisies en de koppeling moest tot stand worden gebracht door de declaratie van wederzijdse garanties. Maar het probleem van de regulering van de Duitse wapenproductie bleef tot het einde van de onderhandelingen onopgelost. Bonn was niet bereid de eis van Frankrijk in te willigen en af te zien van de mogelijkheid om ooit zijn wapenindustrie weer op te bouwen.
Toen het EDG-Verdrag met de bijbehorende protocollen en brieven op 27 mei 1952 in Parijs werd ondertekend, was het voor alle betrokkenen duidelijk dat dit niet meer was dan de op-een-na-beste oplossing. Voor de Verenigde Staten was het belangrijk dat de Westerse defensie zo snel mogelijk versterkt werd, door middel van een substantiële Duitse militaire bijdrage. Als dat binnen het raamwerk van de NAVO niet haalbaar was, dan moest het gerealiseerd worden via een Europees leger. Maar het was ook belangrijk dat Frankrijk deelnam.Tegelijkertijd was Parijs er niet in geslaagd de Duitse herbewapening te voorkomen en evenmin was het gelukt de militaire bijdrage van Duitsland helemaal onder Franse controle te krijgen. En de Bondsrepubliek was er niet in geslaagd haar primaire doelstelling te realiseren, het lidmaatschap van de NAVO. Uiteindelijk had zij een oplossing geaccepteerd die wel een aantal discriminerende elementen omvatte, maar die tenminste de mogelijkheid schiep om in de toekomst verder in Europa te integreren. Met de gelijktijdige ondertekening van het Algemeen Verdrag, d.w.z. de Conventie over de Relaties tussen de Drie Mogendheden en de Bondsrepubliek Duitsland, had Bonn toch bereikt dat het einde van de bezetting en het herstel van de soevereiniteit in zicht waren gekomen. Ondanks alle kritiek in het eigen land, had de regering redenen genoeg om tevreden te zijn met de resultaten, vooropgesteld dat beide verdragen snel geratificeerd en geïmplementeerd zouden worden.
In Duitsland zelf was er veel verzet tegen herbewapening, in welke vorm dan ook, en dit leidde tot een zeer verhit debat over de vraag of een Duitse militaire bijdrage wel constitutioneel was en tot de oprichting van een zeer luidruchtig protesterende volksbeweging Zonder mij genaamd. Toch werden het EDG en het Algemeen Verdrag volgens plan geratificeerd. Ratificatie was echter in Frankrijk wel een probleem, waar tegenstand tegen de verdragen toenam. Premier Pierre Mendès-France probeerde de wijdverbreide angst in zijn land nog weg te nemen door verdere concessies van Duitsland te vragen, waaronder een uitstel van de invoering van alle vormen van supranationale regulering gedurende vijf tot acht jaar, een periode waarin de Duitse militaire eenheden nog onder Frans commando zouden staan. Hij eiste concessies van Duitsland m.b.t. de toekomst van het toen door Frankrijk geregeerde Saargebied. Toen Bonn dat van de hand wees, kwam de ratificatie op de tocht te staan. De andere optie, die van het NAVO-lidmaatschap, was ook niet mogelijk zo lang de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, John Foster Dulles, een toegewijd voorstander bleef van de EDG-oplossing.
Op 30 augustus 1954 stemde de Franse Assemblée Nationale er voor om het EDG-Verdrag van de agenda af te voeren. De angst dat Duitsland opnieuw naar de macht zou grijpen, had geprevaleerd, hoewel de Bondsrepubliek stevig geïntegreerd had moeten worden in een Europese gemeenschap. Frankrijk had een maand daarvoor in Genève – met steun van de Sovjets – overeenstemming bereikt over een resolutie m.b.t. haar betrokkenheid in Indo-China. Parijs had dus redenen om de Sovjets ter wille te zijn. Intussen lagen zowel het Duitse als het Amerikaanse beleid in diggelen. Vier jaar van moeizaam onderhandelen leken voor niets te zijn geweest.
De weg naar de NAVO: Op dit moment nam Londen het initiatief. De Drie Mogendheden hadden in 1952 al verklaard dat, als de EDG niet gerealiseerd zou kunnen worden, het vraagstuk van de Duitse herbewapening moest worden opgelost als onderdeel van een pakket, inclusief de beëindiging van het bezettingsregime. Ze hadden ook beloofd direct naar een nieuwe oplossing op zoek te gaan. De Britse minister van Buitenlandse Zaken Anthony Eden en zijn Amerikaanse collega, John Foster Dulles, gingen op zoek naar een uitweg uit de impasse. Het resultaat was een Britse uitnodiging aan alle zes EDG-staten, plus Canada en de Verenigde Staten voor een conferentie van Negen Mogendheden in Londen. Er stonden drie onderwerpen op de agenda: beëindiging van de staat van bezetting in de Bondsrepubliek, herziening van het Verdrag van Brussel uit 1948 en de toetreding van de Bondsrepubliek en Italië tot dit Verdrag; en toelating van de Bondsrepubliek tot de NAVO.
Begrijpelijk genoeg stond Frankrijk op voorzorgsmaatregelen tegen onwelkome ontwikkelingen in Duitsland, terwijl de Bondsrepubliek juist op voet van gelijkheid behandeld wilde worden en niet wilde worden gediscrimineerd. Het Verdrag van Brussel bood uitkomst. Door de clausule over automatische hulpverlening te benutten, werd het verdrag uitgebreid tot een Europees collectief veiligheidssysteem, de West-Europese Unie geheten (WEU), waarin de Duitse herbewapening kon worden ingebed. De WEU bood, net als het EDG-Verdrag, ook een raamwerk om beperkingen op te leggen aan de Duitse herbewapening. Maar toen Adenauer op een persconferentie gevraagd werd of Hitlers generaals ook Adenauers generaals zouden zijn, antwoordde de kanselier dat de NAVO vermoedelijk geen jongens van 18 zou accepteren. Als gebaar naar Frankrijk beloofde het Verenigd Koninkrijk vier divisies en een tactische luchtvloot op het Europese vasteland te stationneren en om ze niet tegen de wens van de andere leden terug te trekken. De Verenigde Staten hadden in 1951 al extra divisies ter beschikking gesteld voor het Europese continent.
De Britse en Amerikaanse garanties waren van groot belang voor Parijs, dat de Brits-Amerikaanse troepen als een tegenwicht voor het Duitse leger beschouwde. De Duitse regering kreeg niet alleen de belofte dat Duitsland als volwaardig lid tot de NAVO zou worden toegelaten, ook werd besloten tot een herziening van het Algemeen Verdrag en werden er een aantal controversiële clausules verwijderd. De aanwezigheid van buitenlandse troepen in West-Duitsland werd ook contractueel geregeld via een Conventie over de Rechten en Plichten van Buitenlandse Strijdkrachten (Strijdkrachtconventie). De Bondsrepubliek voldeed voorts aan een verzoek om in het openbaar te verklaren dat Duitsland afzag van iedere productie van nucleaire, biologische en chemische wapens. In ruil daarvoor verklaarden de Drie Mogendheden dat zij de restauratie van een verenigd, vrij Duitsland ondersteunden. Bonn beloofde alleen via vreedzame middelen naar hereniging te streven en een buitenlands beleid te voeren in overeenstemming met Artikel 2 van het Handvest van de Verenigde Naties.
Maar voor de onderhandelingen over de toetreding van Duitsland tot de NAVO konden worden afgerond, moest het probleem van het Saargebied worden opgelost. Frankrijk had dit als voorwaarde gesteld. Tijdens een marathonzitting die de hele nacht duurde, kwamen Adenauer en Mendès-France overeen een Europees Statuut voor het Saargebied op te stellen. De regio zou in de toekomst politieke autonomie krijgen, maar economisch aan Frankrijk verbonden blijven. Op verzoek van Frankrijk zou de bevolking zich via een referendum over het Statuut uitspreken. Parijs was zo zeker van een positieve uitkomst, dat er niets geregeld was, voor het geval het Statuut zou worden verworpen. De bevolking van het Saargebied stemde echter tegen het Statuut, waardoor Frankrijk in feite gedwongen werd te accepteren dat het Saargebied deel ging uitmaken van de Bondsrepubliek. Zo werd het Saargebied, na een overgangsperiode, op 1 januari 1957 een land, d.w.z een deelstaat, van de Bondsrepubliek, nadat Duitsland lid was geworden van de NAVO.
Op 23 oktober 1954 besloot de Noord-Atlantische Raad de Bondsrepubliek uit te nodigen om lid te worden. Een dag later, werden 12 grote verdragen ondertekend. Op 6 mei 1955, nadat het ratificatieproces in alle staten was voltooid, nam de Bondsrepubliek Duitsland plaats aan de NAVO-tafel. De dag daarvoor waren het Algemene Verdrag, de Strijdkrachtconventie en het Europese Statuut voor het Saargebied in werking getreden. Met de verklaring van de Geallieerde Hoge Commissarissen dat het bezettingsregime beëindigd was, was de bezetting voorbij. De Bondsrepubliek Duitsland was teruggekeerd naar de familie van naties.
Duitsland in de NAVO: De opbouw van de Bundeswehr verliep traag en moeizaam. Hoewel het juridische fundament voor het nieuwe leger snel gelegd was, dankzij consensus onder de politieke partijen, werd de ontwikkeling van de troepen gehinderd door een gebrek aan officieren en onderofficieren, een tekort aan kazernes en het geringe enthousiasme van vrijwilligers om zich aan te melden. In 1957 kon de eerste Duitse divisie worden toegewezen aan de NAVO. Maar de Bundeswehr bereikte nooit zijn volledige sterkte van 12 divisies en 560.000 man zoals in 1954 was gepland. Overigens slaagde de NAVO er zelf ook niet in te voldoen aan de Strijdkrachtdoelstellingen van Lissabon uit 1952 van 90 divisies, waarvan de helft in Midden-Europa gestationeerd moest worden.
Duitsland heeft nu 50 jaar deelgenomen aan het Atlantisch Bondgenootschap. In 1955 hadden maar weinig mensen kunnen denken dat de Bondsrepubliek het grootste leger zou opbouwen op het Europese continent. En geen Franse functionaris, gespitst op het inperken van de Duitse macht, had in zijn wildste dromen ooit kunnen voorzien dat Duitse eenheden 40 jaar later tijdens een 14 juliparade over de Champs Elysées zouden marcheren als onderdeel van het Eurocorps.
In de loop der jaren maakte het Duitse lidmaatschap van de NAVO echter drie crises door. Toen de Bondsrepubliek toetrad tot het Bondgenootschap, was het enige dat Duitsland meebracht de belofte een sterk conventioneel leger op te bouwen. Kort daarna echter begon de strategie van de NAVO te veranderen en ging zij meer vertrouwen op haar kernwapens. Voor de nieuwe strategie van de “massale vergelding” was een “nucleair zwaard” nodig en werden alle andere troepen gedegradeerd tot een “conventioneel schild”. Duitsland stond voor de moeilijke vraag of het kernwapens zou introduceren, terwijl de kernladingen onder Amerikaanse hoede zouden blijven. Gedurende ongeveer 10 jaar bleef het nucleaire delen – van wapens, informatie en besluitvorming – een vraagstuk waarover men heftig van menig verschilde. Dit werd nog erger toen de Amerikaanse militaire strategie in de jaren ’60 veranderde in de strategie van het flexibele antwoord, die weer meer op conventionele wapens berustte. Dit was een stap waar Duitsland bijzonder boos over was, omdat het meende dat deze strategie de afschrikking tegenover de Sovjet-Unie zou verzwakken.
De volgende crisis ontstond toen Frankrijk haar troepen terugtrok uit het geïntegreerde militaire commando van de NAVO. Ogenschijnlijk was president Charles de Gaulle beledigd dat zijn verzoek om een directoire van drie mogendheden en nucleaire samenwerking met de Verenigde Staten van de hand was gewezen. Maar hij had ook gehoopt Frankrijk een grotere rol te kunnen bezorgen als spreekbuis van Europa, tenminste tegenover Oost-Europa en de Sovjet-Unie aan het begin van het tijdperk van détente. De Gaulles stap plaatste de Bondsrepubliek voor conflicterende prioriteiten: Duitsland kon enerzijds de Europese integratie alleen samen met Frankrijk bevorderen, maar anderzijds had het ook een nauwe relatie met de VS nodig voor zijn eigen veiligheid. De groeiende kloof tussen de twee partners dwong Bonn t.a.v. de buitenlandse betrekkingen op het slappe koord te balanceren.
De derde crisis ontstond naar aanleiding van het besluit van de NAVO in 1979 om een tweesporenbeleid te gaan voeren. Deze ontstond naar aanleiding van de door kanselier Helmut Schmidt geuite gedachten over een “grijze zone” die bezig was te ontstaan, als gevolg van het bilaterale Sovjet-Amerikaanse akkoord dat tot stand was gekomen in het kader van SALT (Strategic Arms Limitation Talks). Schmidt riep in eerste instantie op tot een grotere Europese inbreng in deze onderhandelingen, waarop Washington reageerde met een voorstel voor de plaatsing van meer kernwapens. Als concessie aan Europa werd dit voorstel gekoppeld aan een wapenbeheersingsvoorstel. Maar het zou nog jaren duren voordat de wapenbeheersingsonderhandelingen resultaten opleverden en een “dubbel-nul” akkoord met de Sovjet-Unie werd gesloten, dat voorzag in de uiteindelijke verwijdering van alle kernwapens voor de middellange afstand uit Europa. Daaraan voorafgaand had de plaatsing van kernwapens voor de middellange afstand in West-Duitsland tot massale protesten onder de bevolking geleid en bijgedragen aan de val van de regering Schmidt.
Door de bank genomen, heeft het lidmaatschap van de NAVO de Duitse belangen bijzonder goed gediend. De NAVO heeft een uiterst belangrijke veiligheidsparaplu geboden tegen militaire agressie, en de Bondsrepubliek heeft zich onder die paraplu kunnen ontwikkelen tot een verantwoordelijke, belangrijke Europese natie. De NAVO heeft meer gedaan dan Duitsland veiligheid verschaffen. Zij heeft ook een niet-discriminerend raamwerk geboden, waarbinnen andere landen zich beschermd voelden tegen Duitsland, ze heeft collectieve verdediging en collectieve veiligheid verschaft, en Duitsland stevig verankerd in het Westen. Het Bondgenootschap heeft ook een essentiële koppeling geboden – een navelstreng – met de Verenigde Staten, waardoor de afschrikking tijdens de Koude Oorlog geloofwaardig was, het heeft cruciale hulp geboden tijdens de Duitse hereniging en consistent opgetreden als bemiddelaar en crisisbeheerser in het naoorlogse Europa.
Na de val van de Berlijnse muur op 11/9 (9 november) en de terroristische aanslagen op de VS op 9/11 (11 september) is het belang van een aantal factoren afgenomen, die daarvoor het NAVO-lidmaatschap zo belangrijk maakten in het Duitse buitenlandbeleid. Als gevolg daarvan betogen sommige analisten dat het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid van de Europese Unie een alternatief voor de NAVO is. Maar is dat echt het geval? Kanselier Gerhard Schröder heeft tijdens de Veiligheidsconferentie in München dit jaar februari in het openbaar gezegd dat hij het betreurde dat de NAVO “niet langer de belangrijkste plaats was waar transatlantische partners strategieën bespreken en coördineren”. Hij drong aan op versterking van de NAVO en het opnieuw instellen van een cultuur van strategische dialoog in het Bondgenootschap. Hiermee is een begin gemaakt tijdens de onofficiële vergadering van NAVO-ministers van Buitenlandse Zaken in Vilnius, Litouwen, in april. Zo lang de NAVO erin slaagt zichzelf opnieuw te transformeren en haar interne samenhang weet te bewaren, is er beslist geen alternatief voor de krachtige band met Noord-Amerika die de NAVO vertegenwoordigt, de gemeenschap van democratieën die zij vormt, en de instrumenten voor mondiale conflictbeheersing en machtsproject waarover zij beschikt.
Leave a Reply