Een team van Task Force 55 is in juli 2009 met behulp van parachutes ergens in het zuiden van Afghanistan gedropt. Het team bestond uit negen Special Forces (SF) operators van 105 Commandotroepencompagnie (Cotrcie) van het Korps Commandotroepen (KCT) en een Afghaanse tolk. Ze schreven geschiedenis door de eerste sinds zestig jaar te zijn die een ‘operationele inzetsprong’maakte.
Normaliter worden dit soort speciale operaties en andere bijzondere opdrachten uit het oogpunt van operationele veiligheid (OpSec), als ‘staatsgeheim’ bestempeld. In ieder geval zolang de missie of operatie gaande is. Daarnaast wordt om de persoonlijke veiligheid (PerSec) te waarborgen, operators van het KCT en die van de Mariniers Speciale Operaties (MSO) compagnie van het Korps Mariniers (Kmarns) altijd onherkenbaar in beeld gebracht. Ook wordt een naam pas vrijgegeven als door een operator het hoogste offer is gebracht. Dat deze bijzondere opdracht nu naar buiten komt heeft alles te maken met het feit dat de inzet van TF 55 in Afghanistan ten einde is.
Ongezien de bewegingen, intenties en sterkte van de Taliban en andere vijandelijk gezinde groeperingen in het gebied in kaart te brengen. Dat was bij deze operatie de primaire opdracht van de operators. Ook moesten ze voorkomen dat de tegenstander contact kon maken met andere ISAF-eenheden. Het SF team zou daarom als eerste element diep vijandelijk gebied ingebracht worden. Een unieke operatie waarbij het verrassingselement de doorslaggevende factor was. De tegenstander moest tot op het laatst in het ongewisse blijven. Inzet per voertuig of helikopter bleek geen optie. Spotters en/of het rotorgeluid van de heli’s zouden hun komst kunnen verraden. Daarom werd besloten om het team ’s nachts van zeer grootte hoogte per parachute te droppen.
De negen operators sprongen vanuit een C-130 ‘Hercules’ transportvliegtuig, met een aanzienlijk gewicht aan bewapening en uitrusting, de inktzwarte Afghaanse nacht in. Een van de operators nam hierbij de tolk als zogenoemde ’tandem’ mee naar beneden. Ze ‘vlogen’ ongeveer een halve minuut in vrije val richting aarde, voor ze de valschermen opentrokken. Dit is een inzettechniek waarmee ze vanaf grote hoogte onopgemerkt een grote afstand kunnen overbruggen.
De gehele inzetactie werd door twee Nederlandse F-16’s begeleidt. De vliegers wilden per se mee op deze missie. Vooral omdat het ‘eigen jongens’ betrof die iets heel bijzonders gingen doen. Ze hebben daarbij ook opnamen van de sprong gemaakt. Beelden daarvan zijn deels op de website van Defensie te vinden. Deze tonen hoe de para’s naar hun landingsplaats vallen.
Een operator die aan de operatie deelnam zei achteraf: “Iedereen dacht eigenlijk dat het toch nooit zou gebeuren, maar in Afghanistan blijkt het valscherm op een bepaald moment het beste middel om je mensen te vervoeren. Terug in Roosendaal realiseer je je dat het toch wel heel bijzonder is geweest.” De succesvolle waarnemings- en vechtmissie, waarbij veelvuldig vuurcontact met de vijand is geweest, duurde ruim drie dagen. Het vormde een essentiële bijdrage aan de veiligheid van de Afghaanse en ISAF coalitie-eenheden op de grond.
Iedere Nederlandse SF operator wordt overigens altijd para opgeleid. Dit vindt plaats onder auspiciën van de Defensie Para School van de Opleidings- en Trainingscompagnie Speciale Operaties van het KCT.
De laatste keer dat Nederlandse militairen een operationele inzetsprong boven vijandelijk gebied maakten was 10 maart 1949. Dit vond plaats tijdens de zogeheten Tweede Politionele Actie in voormalig Nederlands-Indië. De soldaten behoorden tot de Paragevechtsgroep van het ‘Regiment Speciale Troepen’. Dezelfde para-commando’s beten ook op 19 december 1948 de spits af met een spectaculaire luchtlandingsraid op de Indonesische republikeinse hoofdstad Djokjakarta, waarbij de gehele regering, inclusief Soekarno, in de boeien werd geslagen.
Nauwelijks tien dagen later op 29 december 1948 werden ze weer gedropt op Sumatra. Ze veroverde daarbij de olievelden bij Djambi. Op 5 januari 1949 waren ze er op Sumatra weer van. Nu bij de gedurfde luchtlandingsoperatie op de olieterreinen bij Rengat en Ajer Molek. In een tijdsbestek van nog geen drie weken namen dezelfde para-commando’s deel aan deze indrukwekkende inzetsprongen. Op 10 maart 1949 voerde ze daarentegen hun laatste actiesprong uit boven Gading ten Zuidoosten van Djokjakarta.
De negen operators van nu mogen net als hun voorgangers, die in Indonesië een sprong in vijandelijk gebied maakten, de ‘operationele wing’ dragen. Alle negen operators ontvingen de ‘operationele vrije val wing’ op 15 december 2009 uit handen van oud para-commando kapitein bd. Siem Boons. Zelf heeft hij ook gesprongen tijdens de vier inzetsprongen in voormalig Nederlands-Indië. Hij is dus een van de weinige dragers van het bijzondere vaardigheidsembleem cq erkenningsteken.
Voor wat betreft Nederlandse SF eenheden in Afghanistan. Deze zijn al sinds 2002 operationeel in Afghanistan. In dat jaar werd een verkenningseenheid van het KCT naar de hoofdstad Kaboel gestuurd. Later verkasten de keurtroepen van de Koninklijke Landmacht naar de zuidelijke provincie Kandahar. Uiteindelijk steeg het aantal militairen tot boven de 200 man, inclusief de crews van de CH-47D ‘Chinook’ transporthelikopters die hen richting inzetgebied vlogen. Toen in 2006 het gros van de Nederlandse troepen in Kamp Holland en Camp Hadrian neerstreek, ging het elitekorps mee en werd samen met operators van de MSO als ‘SFTG Viper’ vast onderdeel van Task Force Uruzgan (TFU).
Na tussentijds kort in een operationele luwte geplaatst te zijn worden de operators van het KCT én Kmarns in mei 2009 opnieuw naar Uruzgan gedirigeerd, nu als TF 55. Daarentegen maakt TF 55 nu wel deel uit van de ‘Combined Joint Special Operations Task Force, Afghanistan’ (CJSOTF-A), dat direct valt onder de regie van commandant ISAF in Kabul en vervolgens commandant Regional Command (South) in Kandahar. Voorheen resulteerden de Vipers namelijk direct onder de Nederlandse commandant van TFU. Toentertijd zaten ze echter niet in het Intel- plaatje en konden ze niet beschikken over de resources die eigenlijk een pre zijn voor SF eenheden. Vanaf mei 2009 was dit dus wel het geval.
De operators, afkomstig van het KCT en Kmarns, die afgelopen jaren in Afghanistan zowel bij SFTG Viper als TF 55 actief waren zijn van onschatbare waarde geweest voor het succes van de missie. Ze hebben aan de lopende band verkenningen uitgevoerd, inlichtingen verzameld en ‘High Value Targets’ uitgeschakeld. Ze waren daarbij actief tot in de randgebieden en zelfs tot over de grenzen van Uruzgan. Dat had effect op de veiligheidssituatie in de provincie. De SF ploegen van TF 55 werkte daarbij bijvoorbeeld vaak samen met ‘special response teams’ van het Afghaanse leger. Deze nationale SF eenheden werden zelf door ze opgeleid en van uitrusting voorzien. Daarnaast trokken ze soms tijdens missies op met externe ‘enablers’. Dit konden genisten zijn vanwege de dreiging van bermbommen en/of artilleristen met mortieren voor de directe vuursteun. Toch voelde ze zich pas echt in hun element als ze op pad gingen in kleine groepen. Zo zijn ze ten allen tijde in staat militair en politiek riskante operaties met chirurgische precisie te klaren.
De tijd dat operators buiten het prikkeldraad vertoefde varieerde van een enkele dag tot soms wel twee weken. Daarbij werd contact gemaakt met de lokale bevolking, eerste hulp geboden, maar ook zwaar gevochten. Daarbij kwam het vaak tot urenlang vuurcontact met de Taliban. In een zo’n vuurgevecht, in september 2009, werd commando korporaal Kevin van de Rijdt dodelijk getroffen. Kevin is een van de 24 omgekomen Nederlandse slachtoffers die de vier Nederlandse jaren in Zuid-Afghanistan onder onze troepen eisten. Andere missies waren gericht op ‘IED facilitators’. Zogenoemde individuen die bermbommen in elkaar zetten of onderdelen daarvoor aanleveren.
Er is daar geopereerd met kleine Aladin en Raven onbemande minivliegtuigjes, die de operators zelf bij zich hadden. Maar ook met grote UAV’s zoals de MQ-1 Predator en MQ-9 Reaper. Ook de sniperteams, die vanuit een ‘overwatch’ en observatieposten soms dagenlang de omgeving afspeurden, zijn veel ingezet. Om uiteindelijk, als de gelegenheid daar is, met hun Accuracy .338 en Barret .50 precisiewapens mensen en voertuigen over afstanden tot verder dan duizend meter uit te schakelen. Zo’n beetje alle vaardigheden en wapensystemen die operators van het KCT en MSO in huis hebben, zijn in Afghanistan tevoorschijn getoverd en op de mat gelegd. Dat ze daarbij vaak onder extreme omstandigheden opereerden, blijkt naast deze negen genoemde ‘operationele vrije val wings’ ook uit de Militaire Willems-Orde voor kapitein Kroon, twaalf dapperheidsonderscheidingen, twee Eretekens voor Verdienste en het Bronzen Schild voor 108 Cotrcie.
Nu zijn de operators na vier jaren van vechten, opbouwen en heel veel actie weer teruggekeerd naar de thuisbases in Roosendaal en Doorn. Daar zullen de operators de dagelijkse skills & drills, de diverse ploegspecialisaties en het materieel weer op orde brengen. Ook zullen ze ervoor waken dat alle lessen die ze daar hebben geleerd, geborgd worden. Voor de toekomst!
Leave a Reply