Na de ‘eerste politionele actie’ in Nederlands-Indië zorgde de overeenkomst van ‘Renville’ voor een formele wapenstilstand. Dit nieuwe verdrag, dat genoemd is naar het Amerikaanse oorlogsschip waar op 17 januari 1948 de overeenkomst werd getekend, is grotendeels een herbevestiging van afspraken die ook in de overeenkomst van ‘Linggadjati’ zijn vastgelegd. Het voorziet daarnaast ook in een wederzijdse afbakening van territorium en een terugtrekking van republikeinse troepen uit de Nederlandse gebieden, althans in theorie.
Als desalniettemin de onderhandelingen over een definitieve politieke regeling mislukken besluit Nederland ergens halverwege december 1948 over te gaan tot een groot militair offensief tegen de republiek – de zogenoemde ’tweede politionele actie’.
Het motief hiervoor was duidelijk. Het moest een einde maken aan de republiek als zodanig, waardoor zij tevens verdwijnt als partij in het conflict. Nederlandse troepen moesten hiervoor het resterende deel van Java en Sumatra binnentrekken en posities innemen. Maar vooral moest Djokjakarta worden ingenomen en de regering en legerleiding moest gevangen worden genomen. Dan zou de internationale gemeenschap voor een voldongen feit komen te staan. Waarop Nederland met meer gematigde partijen aan tafel zou kunnen om de onderhandelingen met betrekking tot de onafhankelijkheid te starten. Volgens generaal Spoor kan dit plan alleen succes kunnen hebben met een verrassende aanval door luchtlandingstroepen met grote luchtsteun. Voor de eerste maal in de Nederlandse Krijgsgeschiedenis werden massaal parachutisten ingezet. Deze actie werd wereldnieuws, gezien de geladen politieke toestand in het toenmalige Nederlands-Indië.
In januari 1948 werd de basis gelegd voor een dergelijke militaire operatie, waarbij ook een massale luchtlandingsactie in was voorzien. Het kreeg als codenaam ‘Operatie Kraai’. “Al in de eerste week van 1948 werd het Depot Speciale Troepen (DST) omgevormd tot het Korps Speciale Troepen (KST)”, vertelt Theo Jacobs. “Gaandeweg werd ook een compagnie groene baretten van het KST geplaatst bij de ‘School Opleiding Parachutisten’ (SOP) voor het volgen van de paraopleiding. Hieruit werd de 2de Paracompagnie gevormd, dat onder bevel stond van luitenant De Mey.
Inmiddels heeft bij ons kapitein Willem Eekhout het bevel overgenomen van kapitein Sisselaar. Kapitein Eekhout werd later ook commandant van de Para-gevechtsgroep – die bestond uit beide Paracompagnieën. Toentertijd was elke maand een conditiespring maken leuk. Vooral als je weet dat we daar telkens 28 gulden voor kregen. Maar al rap werd ons duidelijk dat de eerste operationele inzetsprong in zicht kwam.
In het strijdplan van de tweede politionele actie kwam het er in grote trekken immers op neer dat wij bij verrassing het vliegveld Maguwo bij Djokja door een luchtlanding zouden moeten bezetten. Als het vliegveld was bezet en het omliggende gebied was gezuiverd, zouden vervolgens commando’s van het KST en twee bataljons infanterie vanuit Semarang worden ingevlogen. De infanterie zou dan de verdediging van het vliegveld overnemen. Wij en de commando’s moesten dan gezamenlijk oprukken naar Djokja, de stad bezetten en de republikeinse regering gevangen nemen. Een belangrijke, zelfs beslissende rol. De actie was veelomvattend. We hadden een indrukwekkende luchtondersteuning van tientallen jachtvliegtuigen en B-25 bommenwerpers die onder meer de vliegvelden in de omgeving moesten bombarderen. We waren dan ook blij dat we eindelijk als para ingezet werden: “we gaan Soekarno halen!”, was daarbij de leuze.”
Het transport van de parachutisten van de Para-gevechtsgroep en het uitvoeren van de luchtbrug naar het vliegveld van Djokja zou uitgevoerd worden met C-47 ‘Dakota’ transportvliegtuigen. Om niet op te vallen vlogen 27 Dakota’s twee dagen voor de geplande aanval langs verschillende routes naar het vliegveld Andir bij Bandoeng en naar het vliegveld in Semarang.
“De spanning was die dag om te snijden”, zegt Jacobs. “Iedereen was geconsigneerd. Nog steeds wisten we niet met zekerheid wat het doel was. Wel dat we zouden gaan. De dag erna was dan toch waar, het zou Djokja worden. Op 18 december zou de aanval moeten beginnen. De gehele dag hadden we de tijd om onze uitrusting te controleren. Wapens werden nog eens goed schoongemaakt. Er werd daarnaast veel tijd besteed aan de uitleg van de in te nemen doelen, de verzamelpunten na de landing en de geneeskundige post voor de eventuele gewonden. Vrijwel iedereen kon het vliegveld Maguwo dromen. Blindelings zou men zijn plaats na de landing weten te vinden. Bijna elke para had een schets van het vliegveld waarop alles was weergegeven. Daarnaast had iedere ploegcommandant een eigen kleur vlaggetje, zodat ieder wist waar hij na de landing naar toe moest. We moesten rekening houden met hardnekkig verzet op het vliegveld en in de stad Djokja en met het vernielen van de startbaan. In het laatste geval zouden de commando’s en infanterie niet kunnen landen. Bekend was ook dat het vliegveld werd verdedigd door ongeveer 600 man. In Djokja zelf zou een Brigade aanwezig kunnen zijn. In het overige gebied van Midden-Java, in de omgeving van het vliegveld, bevonden zich sterke eenheden. De meest onzekere factor was de ‘Siliwangi’ Divisie. Er moest rekening mee worden gehouden dat deze elite-eenheid een tegenaanval op het luchtlandingshoofd zou kunnen uitvoeren.”
De commando’s van het KST vertrokken ’s morgens in alle vroegte van hun kampementen in Batoedjadjar naar Semarang. Dan wordt de gehele actie om politieke reden 24 uur uitgesteld. Dit was zeer ongunstig. Hierdoor bestond een grote kans dat het verrassingseffect verloren zou gaan. Dan komt op de avond van de 18de het bericht dat de aanval op Djokja definitief gaat beginnen.
“Weer een laatste controle van wapens, munitie, noodrantsoen etc.”, vertelt Jacobs. “Tegen middernacht was het aantreden. Nog wat laatste instructies en daarna gingen we naar het vliegveld Andir bij Bandoeng. In een grote vliegtuighal lagen keurig de honderden parachutes opgelijnd. Om 04.00 uur in de ochtend van 19 december stelde iedere para zich op bij het hem toegewezen vliegtuig voor inspectie door de para-instructeurs. Er werd niets aan het toeval overgelaten. Generaal Spoor was er om ons allemaal veel sterkte en succes te wensen. Even later stapten we in de 16 gereedstaande Dakota’s. Het vertrek van de vliegtuigen werd vanwege de radiostilte via optische signalen gegeven. Om 04.45 uur was de laatste Dakota opgestegen. Even cirkelden we boven Bandoeng, waar ik duidelijk in de duisternis kon zien dat in alle huizen het licht aanging. Ikzelf zat in toestel nummer 8. De huidige beheerder van het Commandomuseum, soldaat Siem Boons, zat in toestel 10. Korporaal Pol van Oijen zat in toestel 7. De commando’s in Semarang waren iets later opgestegen en koersten naar het vliegveld van Djokja. Ruim een uur later vertrokken de jagers. De Dakota’s en de andere vliegtuigen vlogen individueel, ieder langs een andere route naar de zuidkust van Java. Men oriënteerde zich door middel van de radio op het radiobaken van het marineschip ‘Banda’ met codenaam ‘Torenvalk’, dat ten zuiden van Djokja in zee lag. Hier zouden alle vliegtuigen tegen de dageraad samenkomen. In ons vliegtuig was het rommelig. De parachutes waren afgelegd en lagen samen met de ‘legbags’ in het middenpad. Dit was een soort plunjezak waarin het wapen, munitie, handgranaten, noodrantsoenen etc. in zat. Soms moest contact opgenomen worden met de piloot. Voorzichtig banjerde men dan tussen de spullen door. Nauwlettend hield iedereen zijn eigen parachute in de gaten. Plotseling was het stil. Iedereen was zich op zijn manier aan het voorbereiden op wat zou komen. Het was tevens het sein om de parachutes weer om te doen. Op het commando ‘aanhaken’ van de dispatcher bevestigde alle para’s de haak van de ‘static-line’, die zodra je springt de parachute automatisch moet openen, aan een kabel welke in de lengte van het vliegtuig loopt. Het volgende commando gaf aan dat je alles moest controleren. Zit alles goed, ben jezelf aangehaakt en ook je voorman. Daarna riep de achterste man 22 oké, 21 oké, 20 oké, etc. tot de eerste man “alles oké” riep. Op ‘Action Station’ schuifelt de hele groep naar voren tot de eerste man vlak bij de deur staat. Dan ging het rode lampje naast de deur branden. De dropzone naderde. Door de raampjes van het vliegtuig waren duidelijk de andere vliegtuigen te zien.”
“Het vliegveld Maguwo naderde. Duidelijk kon men de jagers zien neerduiken om de hun opgekregen doelen te bestoken. Om de verwarring bij de vijand nog groter te maken werden boven Djokja 24 dummies afgeworpen, alsmede 15000 pamfletten om de mensen te waarschuwen niet op straat te komen”, vertelt Jacobs. “Later begrepen wij dat men dacht dat er wel 1000 man naar beneden zou komen, terwijl we maar met 250 man waren. ‘Stand in the door’ was het volgende bevel en weer schoof iedereen een stukje naar voren. De eerste man had zijn linkervoet op het randje van de deur. De linkerhand aan de rand van de deur. De dispatcher hield nu goed oogcontact met de piloot. De motoren gingen iets langzamer draaien. De hand van de piloot ging omhoog. Het groene lampje en een belletje gingen aan waarna de dispatcher schreeuwde: “GO… GO… GO”. De luchtlanding was begonnen, dat in twee runs moest. Je had amper tijd om rond te kijken want op het moment dat je het vliegtuig had verlaten moest je al gaan voorbereiden op de landing. Er werd immers gesprongen op een hoogte van ongeveer 120 meter. Dit omdat een parachutist zeer kwetsbaar is in de lucht. Overigens hoorden we pas later dat generaal Spoor de gehele luchtlanding in een B-25 vanuit de lucht heeft gevolgd. Hij vloog daarna naar Semarang met de bedoeling daar te landen. Hij kreeg van de toren daarentegen geen toestemming.” De luchtbrug zat zo perfect in elkaar dat er geen tijd was voor andere vliegtuigen. Pas na een half uur mocht hij landen.
De para’s waren snel en efficiënt bezig de aanwezige weerstand op te ruimen. Ze zwermden uit naar de verschillende doelen rondom het vliegveld en zaaiden door hun drieste optreden paniek onder de vijand waarvan velen dramatisch op de vlucht sloegen. De groep die de starttoren moest innemen maakte korte metten met de gewapende militairen die naar buiten kwamen rennen. De demolitiegroep van 10 man bekommerde zich om de vliegtuigbommen in de startbaan. Bom voor bom werd nauwkeurig onderzocht, er bleken echter geen ontstekers in te zitten maar een houten stop. Na een tiental bommen te hebben onderzocht, ging men er maar van uit dat de rest ook zonder ontsteker zou zijn. Immers snelheid was geboden. Later bleek dat men de ontstekingen uit de bommen had gehaald, want de delegaties die onderhandelingen moesten voeren op het vliegveld zouden in de loop van dezelfde dag landen. De verrassing van de landing was bij de vijand zo groot dat de para’s met redelijk gemak het terrein konden overnemen. Tegen 07.15 uur was het vliegveld in Nederlandse handen. Gevechten in de omgeving waren nog wel aan de gang. Tegen 08:00 uur werd de startbaan vrijgegeven zodat de eerste Dakota’s met commando’s, die al rond cirkelden, konden landden. Het ene na het andere vliegtuig landde, loste zijn lading en steeg gelijk weer op richting Semarang voor een volgende vlucht.
“We hadden geen verliezen, wel wat verstuikte enkels door een wat beroerde landing”, zegt Jacobs. “We hebben in de omgeving nog een patrouille gelopen om een oprukkende gevechtscolonne te stoppen. Hierbij was nog sprake van een enig vuurcontact. Een groep van ons had een verdedigende positie ingenomen even buiten het vliegveld. De brenschutter, Siem Boons, had een goed schootsveld in de richting van een weggetje. Er gebeurde echter niets. De vijand was of uitgeschakeld of op de vlucht geslagen. Dan plotseling ziet hij een gewapende militair aankomen. Nog maar niet schieten, misschien een verkenner. De man naderde omzichtig en Siem richt zijn wapen op de man. Nog 300 meter, 200, 100 vreemd die man droeg eenzelfde uniform als wij. Stak er uit zijn broekzak niet een stukje van een rode baret. Verdomd het was er een van ons. Verwondering alom. Waar kom jij in Godsnaam vandaan, werd er direct gevraagd. Zijn nuchtere reactie was: “Het vliegveld is toch hier en geloof het of niet, maar ik bleef aan het vliegtuig hangen”. Het was soldaat Thonon en die bleek inderdaad een minder gemakkelijke exit uit het vliegtuig te hebben gehad. Hij bleef met zijn been in een lus van de static-line hangen. Hierdoor beleefde hij vier angstige minuten bungelend aan de staart van de Dakota. De dispatchers probeerden Thonon weer in het vliegtuig te trekken. Ze krijgen hem tot de deur. Daar hebben ze net zo lang zitten wroeten tot zijn voet uit de lus schoot. Zijn parachute opende zich in zijn val en hij kwam 8 kilometer uit de richting op de grond. Voorzichtig heeft hij een weggetje richting vliegveld gevolgd. Na enige tijd hoort hij stemmen voor zich en zoekt dekking in de struiken. Tot zijn schrik ziet hij een grote groep militairen van de TNI (Tentara Nasional Indonesia, of te wel het republikeinse Indonesische leger) aankomen. Ze renden als hazen zijn richting op. Hij bleef rustig tussen de struiken zitten en wachtte tot ze voorbij waren. Daarna vervolgde hij zijn weg. Goed luisterend en kijkend totdat hij ons tegenkwam.”
In hoog tempo werd het bezette gebied door de para’s uitgebreid tot de weg naar Djokja. Een suikerfabriek welke door een 60 tal vijanden was bezet, werd door een sectie para’s op spectaculaire wijze ingenomen. Ze hadden een vrachtauto geritseld en reden in volle vaart naar de fabriek. Ze reden tot midden in de volkomen verraste militairen, sprongen van de wagen en schakelden ze allemaal uit. Dan gebeurde er later in de ochtend iets merkwaardigs wat niet was te voorzien. Er naderde een tweemotorig watervliegtuig, een Catalina. Het kreeg toestemming om te landen maar de para’s stonden klaar. De verbaasde passagiers, enige TNI officieren, werden gelijk gearresteerd en afgevoerd. De piloot van het toestel, James Flemming een Amerikaan in republikeinse dienst, vond het al erg druk toen hij op het vliegveld landde.
Langs verschillende wegen rukte de para’s gezamenlijk met de commando’s van het KST op naar Djokja. Een grote groep rukte op naar het centrum. Bij de voorste spits liep sergeant Vermeer, die later nog Korpsadjudant is geweest bij het Korps Commandotroepen. Hij was goed bekend in Djokja. Voor de oorlog had hij daar de kaderschool gevolgd. Tegen 15.00 uur bereikte de groep het paleis. “Bij het naderen van een kruispunt ontvingen wij vrij veel vuur vanuit de richting van het paleis en ook vanuit Fort Vredeburg werden er schoten op ons gelost”, zegt Vermeer. “Wij namen dekking achter bomen en muurtjes en werden wel even door vijandelijk vuur neergedrukt. Voor het postkantoor waren wat verlaten vijandelijke opstellingen van zandzakken. Ik zocht met een Soendanese soldaat dekking achter een duikermuurtje. Daar ik mij niet al te veilig voelde, besloot ik in een run opzij van het paleis te komen om vandaar te trachten de vijand die zich in en voor het paleis bevond, vanuit de flank onder vuur te nemen. Ik ben opgesprongen en rende voor het postkantoor langs dwars over de Kadasterstraat naar het gebouw van de Nederlandse Handelsmaatschappij. Van daar in een run over de straat Ngabean naar de plaats waar de Sociëteit was. De Soendanese soldaat, bewapend met een Lee Enfield met geweergranaat, volgde mij. Er werd nog wat vuur op ons afgegeven. Tussen de Sociëteit en het paleis was een vrij hoge muur, trapsgewijs in twee of drie delen gebouwd. Wij konden daar niet worden gezien vanuit het paleis of vanuit het fort. Wij probeerden nu met een geweergranaat het paleis onder vuur te nemen. Dat was echter niet mogelijk, want zodra wij over de muur keken om een gericht schot af te geven, werden we zelf onder vuur genomen. In de hoop er bij de tegenstander in en rondom het paleis wat schrik in te jagen, gooide ik een granaat over de muur. Het hielp want enkele ogenblikken later zagen wij een witte vlag over het laagste gedeelte van de muur verschijnen. De vlag werd gedragen door een officier. Ik ben naar hem toegegaan. Hij maakte zich bekend als generaal en zei dat hij voor de oorlog officier was bij het KNIL. Op mijn vraag hoeveel man er in het paleis waren zij hij, “ongeveer zestig man”. Ik gaf hem opdracht zijn mensen een voor een met hun wapens naar buiten te laten komen. De wapens moesten op een hoop worden gegooid op het grasveld voor het paleis, daarna kon men om de muur lopen en naast elkaar gaan zitten aan onze zijde van de muur. Dat ging allemaal erg vlot en er werd niet meer gevuurd, ook niet vanuit het fort. Na enige minuten kwam de generaal mij melden dat al zijn mannen buiten en ontwapend waren. Ik vroeg hem of er nog iemand in het paleis was en of Soekarno er misschien nog was. Tot mijn verbazing zei hij, “President Soekarno is nog in het paleis”. Ik gaf hem toen opdracht het paleis weer in te gaan en tegen Soekarno te zeggen dat hij naar buiten moest komen omdat de Hollanders er waren en hem wilde spreken. Een moment later kwam de generaal weer naar buiten met de mededeling dat de president nog niet klaar was om naar buiten te komen. Daarop heb ik de generaal duidelijk gemaakt dat hij Soekarno moest zeggen binnen twee minuten buiten te zijn daar wij anders het paleis onder vuur zouden nemen De generaal ging weer naar binnen en ik volgde tot aan het bordes. Een ogenblik later kwamen Soekarno, Hatta en de rest naar buiten en stelden zich naast elkaar op. Op mijn vraag wie er eigenlijk de baas was van de club, antwoordde Soekarno, “Ik ben de president van de Republiek Indonesia.” Ik gaf het gezelschap opdracht om met enen achter de witte vlag op te stellen en zei dat ik ze zou overdragen aan mijn commandant.”
Kleine groepen commando’s en para’s zochten vervolgens de gebouwen door naar mogelijk zich schuil houdende militairen. “De luchtlandingsactie op het vliegveld en de verovering van Djokja had enkele doden en gewonden aan onze kant tot gevolg”, vertelt Jacobs. “Aan de zijde van de vijand waren daarentegen 125 doden en talloze gewonden gevallen. Achteraf blijkt dat het ons ook een beetje meezat. Achteraf bleek namelijk dat de gevreesde ‘Siliwangi’ Divisie – die zich normaal in de omgeving van het vliegveld ophield – een dag voor de luchtactie vertrokken was naar een geheel ander gebied voor een grote oefening. Zo blijkt maar weer dat bij militaire acties geluk ook een belangrijke factor is.”
De volgende dagen zijn er in de omgeving van Djokja nog acties uitgevoerd bij Kalioerang, Klaten en Kota Gedeh. Vervolgens keerde de Para-gevechtsgroep op 23 december terug naar Bandoeng. Op 27 december vertrokken de grondtroepen van het KST per schip naar Padang op Midden-Sumatra.
Hiermee eindigt het tweede deel van deze drieluik. Het derde en laatste deel volgt zo spoedig mogelijk.
5 Comments
Dutch Defence Press » Vechten in een oorlog die zo niet mocht worden genoemd – deel 1
19 december 2011 at 19:36[…] Vechten in een oorlog die zo niet mocht worden genoemd – deel 2 […]
Esmee
29 december 2011 at 18:19Een heel erg goed verhaal, dank u wel, waar mijn grootvader het over had in zijn vertellingen is mij nu een stuk verduidelijkt.
Mijn wijlen grootvader was lid van het Korps Insulinde.
Misschien is het mogelijk om daar een stuk over te schrijven?
Wing for Combat Jumps - Speciale Troepen KNIL - EriksCollectables
24 januari 2019 at 14:24[…] https://www.dutchdefencepress.com/vechten-in-een-oorlog-die-zo-niet-mocht-worden-genoemd-%E2%80%93-d… […]
Vechten in een oorlog die zo niet mocht worden genoemd - deel 1 - Dutch Defence Press
6 mei 2020 at 11:16[…] Vechten in een oorlog die zo niet mocht worden genoemd – deel 2 […]
Frans van der Sman
11 februari 2024 at 11:16Zeer boeiende informatie. Mijn vader zat bij de Paracie. Waar is er meer informatie te vinden welke soldaten nu waar werden ingezet?