“Ga je in juni voor vier weken mee op expeditie naar de westkust van Zuid-Amerika?” Met als doel om in de noordelijke bergketen van de Peruaanse Andes bergen te beklimmen. Dit was de vraag en uitleg die adjudant Norbert, commandant Instructiegroep Optreden Bergachtig Terrein (OBT) van het Korps Commandotroepen (KCT), begin dit jaar kreeg van zijn Duitse tegenhanger en vriend van het Kommando Spezialkräfte (KSK). Een uitnodiging die hij onmogelijk kan afslaan. Tegelijkertijd een avontuur en uitdaging die hij absoluut niet wilde missen.
Daarom voegt Norbert zich op 26 mei, op de thuisbasis van het KSK het Duitse Calw, dan ook als enige Nederlandse Special Forces (SF) lid bij het expeditieteam. Een team dat louter bestaat uit ervaren Heeresbergführers, of te wel berggidsen. Daarvan hebben acht expeditieleden de Duitse nationaliteit. Waarvan één chirurg is, een ander instructeur is bij het Duitse opleidingscentrum tot Heeresbergführer in Mittenwald en de overige zes SF operators zijn van het KSK. Een Oostenrijkse SF operator, afkomstig van het Jagdkommando, maakt het tienkoppige SF team van berggidsen compleet. In de voorbereiding wordt al het materiaal gecontroleerd en bepakt. Daarnaast wordt het team uitgebreid geïnformeerd over wat ze daar kunnen verwachten aan cultuur en bergen.
Op 1 juni arriveert het team ’s morgens vroeg in Lima, de hoofdstad van Peru. Van daaruit reizen ze per touringcar naar het 400 kilometer verder op gelegen Huaraz. Een bruisend stadje dat als uitgangspunt was gekozen en waarvandaan elke beklimming afzonderlijk startte. Een reis die, vooral vanwege het zeer slechte wegdek gedurende de laatste 80 kilometer, acht uur in beslag zou nemen. In Huaraz vond men onderdak in een pension dat werd geregeld door ‘Sol Andino’, een civiele trekkingorganisatie. Ook werd er telkens lokaal op een van de kleurrijke markten alle proviand ingekocht. Het stadje zelf, ook wel het Chamonix van Peru genoemd, ligt op 3090 meter hoogte midden tussen de spectaculaire bergtoppen van de ‘Cordillera Blanca’ in de Andes. De meeste daarvan vallen in de categorie steile sneeuw- en ijsroutes.
Hét mekka dus voor alpinisten die buiten Europa hoge bergtoppen willen beklimmen. In deze 180 kilometer lange bergketen bepalen met sneeuw bedekte pieken van ruim vijftig Andes-reuzen het landschap. En reuzen zijn het, want zo’n drieëndertig toppen daarvan reiken zelfs tot boven de 6000 meter. Een gebied waar men dan ook volop kon genieten van prachtige vergezichten, azuurblauwe heldere lucht en turkoois groene bergmeren. Naast de overweldigende natuur werden de expeditieleden ook getrakteerd op contacten met de nog immer traditioneel levende lokale bevolking en hun werk en gewoontes.
In deze schrale omgeving probeert de Quechua bevolking met landbouw en veeteelt aan de kost te komen. Met een houten ploeg proberen ze de rotsachtige bodem te doorklieven. De vervallen terrasbouw ruïnes van de Inca’s doet denken aan het machtige bolwerk van Machu Picchu in het zuidoosten van Peru. Deze Inca stad, die rond 1450 gebouwd is in de hoogtijdagen van het Incarijk, wordt ook wel ‘the lost city of the Inca’s’ genoemd en is pas in 1914 ontdekt door een Amerikaan toen het nog totaal overwoekerd was door de jungle.
Na enkele acclimatisatietochtjes vanuit Huaraz, naar telkens een hogere locatie, ondernam het team op de vierde dag een verplaatsing in ‘expeditie stijl’ richting de eerste toppen. Te weten de Quitaraju met een hoogte van 6040 meter en zijn buurman de Alpamayo, een 5947 meter hoge berg. De laatste is met zijn diamantvorm tot een van de mooiste bergen ter wereld uitgeroepen. De Alpamayo is namelijk gevormd als een steile piramide en heeft twee toppen, gescheiden door een smalle richel. Op zich zijn dit in het ‘alpine wereldje’ toch al respectabele hoogtes. Maar toch waren dit voor de expeditieleden slechts zogenoemde ‘acclimatisatietoppen’. Dat ze daarbij vooral niet onder de 4000 meter zouden afdalen is tegelijkertijd natuurlijk prima voor de aanmaak van rode bloedlichaampjes, die later nog goed van pas zullen komen.
Na van start te zijn gegaan in de ‘quebrada’ Santa Cruz, een ruige en quasi ongerepte vallei,werd de eerste nacht doorgebracht op een vlakte genaamd de ‘Llamacorral’. Deze ligt op een hoogte van 3760 meter. De dag erna werd doorverplaatst naar het Alpamayo basiskamp dat op 4300 meter hoogte ligt. De uitvalsbasis voor de volgende acht dagen. Deze plaats biedt een subliem 360° uitzicht op beide sneeuwtoppen. Het plan was namelijk beide bergtoppen te beklimmen vanuit hetzelfde basiskamp. Ook heb je daarvandaan zicht op een ‘zesduizender’ aan de overkant van het dal, de Artesonraju. Hoewel de naam niet zo bekend is, zou je hem wel de meest geziene berg ter wereld kunnen noemen. Het is immers degene die je telkens in het logo te zien krijgt bij het begin van de films van Paramount Pictures.
In tegenstelling tot de Alpen, waar treintjes en liftjes klimmers en hun materiaal naar boven brengen, gebeurt de aanloop naar een basiskamp in de Andes te voet. Het team had echter het geluk dat in deze eerste aanloopfase alle proviand, zware uitrusting en rugzakken getransporteerd naar het basiskamp gesjouwd werd door vijftien ‘burros’, of te wel ezeltjes. De drie ‘arrieros’ (ezeldrijvers) werden daarnaast vergezeld door twee lokale koks, die voor het gehele team de dagelijkse kost bereide in het basiskamp. Elke dag presteerde ze het om een tot in de puntjes verzorgd menu te serveren.
Vanaf het basiskamp waren de expeditieleden daarentegen volledig op eigen krachten aangewezen. Het ging dus in alpine stijl verder omhoog. Gewoon alles in één keer in de rugzak op de rug. De twee dagen na aankomst in het basiskamp werden acclimatisatietochten ondernomen via steile morenepaadjes, of via een col op 5600 meter hoogte, naar een hoogtekamp op het grote gletsjer plateau dat op 5400 meter ligt. Daar werd materiaal zoals voedsel, ijsschroeven, -bijlen stijgijzers en sneeuwankers in een dump geplaatst en enkele tenten opgezet. Waarna ze telkens weer af daalde naar het basiskamp.
Na een ingelaste rustdag werd vervolgens weer met een zware rugzak naar het hoger lager verplaatst om van daaruit de dag erop een toppoging te ondernemen. Een poging die niet voor iedereen even succesvol was. Uiteindelijk hebben toch acht van de tien klimmers op de top van de Quitaraju gestaan. Ook Norbert moest spijtig genoeg noodgedwongen eerder onverrichter zake terugkeren naar het basiskamp. Reden was dat hij op de eerste dag, gedurende een verplaatsing langs het water, door muggen letterlijk lek werd gestoken. Met als gevolg een ontsteking in het onderbeen. Naast dat zoiets niet bevorderlijk is voor het acclimatisatieproces zou de ontsteking hem later in de expeditie nogmaals parten spelen. Toch was Norbert de volgende dagen weer van de partij bij de voorbereiding en beklimming van de Alpamayo.
Na terugkomst in Huaraz werd verse proviand ingeslagen en de rugzakken opnieuw bepakt. Iedereen stond immers te popelen om de hogere toppen van de Cordillera Blanca te veroveren. Te beginnen met de Chopicalqui, waarvan de piek op 6354 meter hoogte ligt. Vanaf nu zijn de expeditieleden echter helemaal op zichzelf aangewezen. Geen ezels meer om de zwaarste last te dragen, maar torsen ze zelf de dertig kilo zware rugzak mee. Ook geen koks meer die een driegangen menu serveren, maar zelf hun eigen potje koken. Na op 4200 meter hoogte uit de bus te zijn gestapt werd 100 meter hoger eerst de nacht doorgebracht. Van daaruit klommen ze de volgende dag door naar het Morenenkamp op 5000 meter.
Vanaf dit hoge punt is het panoramische uitzicht indrukwekkend. Ze kunnen er de Chopicalqui en hun volgende doelwit de Huascaran in haar volle glorie bewonderen. Zodra de tweepersoons tenten zijn opgezet zijn de expeditieleden telkens druk in de weer. Bijvoorbeeld om sneeuw, en ijs dat van de gletsjer is gehakt, op hun brandertjes te smelten om voldoende voorraad te hebben om coca-thee te maken en eten te koken. Per persoon doen ze er gemiddeld zo’n anderhalf uur over om twee liter water te smelten. Ieder buddypaar heeft 1 brander tot zijn beschikking. Minimaal heb je vier liter nodig dus tel maar uit. Daarnaast staat hoofdzakelijk bamisoepjes, pasta’s en nootjes op de menulijst.
Op dag vier gaan ze op pad naar het 600 meter hoger gelegen Colkamp.
De ochtend nadien lanceerde ze rond 02:00 uur vol goede moed de aanval op de top. In de Andes laat de zon zich rond 06:00 uur boven de bergen zien. Om zich rond 18:00 uur binnen een kwartier tijd er zich weer achter te verschuilen.
Het beloofde een lastige beklimming te worden. Het spoor bleek te zijn gewist. Er was namelijk net een massa verse sneeuw van wel 50 centimeter dik gevallen., Dus moesten ze hun eigen spoor in de sneeuw stampen. Een barre tocht die ze voordat ze uiteindelijk weer in het Colkamp terugkeerden veertien uur zou kosten. Aanvankelijk werd dus een groot gedeelte in het donker verplaatst. Daarentegen kunnen wel negen deelnemers de top van de Chopicalqui op het palmares bijschrijven. Inclusief Norbert. Het bewijs daarvan is op de gevoelige plaat vereeuwigd.
Niet alleen de klim naar en op de top, maar ook tijdens de terugtocht toont de Chopicalqui zich van zijn meest uitdagende kant. Waarbij huizenhoge ijstorens en onpeilbaar diepe ijsspleten elkaar telkens afwisselen. Ondertussen kondigde de weersevolutie een verandering aan. Het begon weer licht te sneeuwen. Daarnaast ontnam een dichte mist bijna alle zicht. Met behulp van GPS slaagden ze er toch in een veilige afdaling naar het Colkamp te maken.
Hiermee werd de kroon op de geslaagde klim gezet. Ondanks dat de verleiding bestond om uitgeput bij terugkeer in het hoogtekamp de rugzak af te leggen en in de geborgenheid van hun tentje te gaan uitblazen, ontfermde Norbert zich direct over zijn zieke Duitse buddy. De volgende ochtend was het niettemin weer vroeg uit de slaapzak om de tenten af te breken en via de Morenen- en het basiskamp af te dalen naar de weg. Daar stond de bus klaar die ze weer naar het comfortabele Huaraz bracht om zich op de laatste klim voor te bereiden.
De vierde en laatste berg die op het programma stond, was de zuidelijke top van de Huascaran. Een prachtige composiet van sneeuw, ijs en graniet en met een hoogte van 6768 meter, zelfs de hoogste berg van Peru en het vierde hoogste punt in Zuid-Amerika. Saillant detail is dat deze top in 1932 voor het eerst werd bereikt door ook een gezamenlijke expeditie van Duitsland en Oostenrijk. Ondanks dat Norbert wel de voorbereiding in aanloop naar de toppoging heeft gedaan, is hij gestrand in het Morenenkamp op 4600 meter hoogte. De ontsteking in zijn been speelt hem weer parten en verder klimmen is onverantwoord. Met lede ogen zag hij dan ook zijn teamgenoten een toppoging ondernemen. Uiteindelijk hebben acht expeditieleden op het hoogste punt van Peru gestaan.
Desondanks kijkt Norbert persoonlijk terug op een succesvolle expeditie in de Andes en een uitzonderlijk goede samenwerking met zijn Duitse en Oostenrijkse SF collegae. “Een hele mooie ervaring die je normaliter gezien niet vaak mee zal maken,” verteld Norbert. “Ook heb ik onder meer over het plannen en leiden van een complexe expeditie als deze vele gesprekken gevoerd met de Duitse expeditieleider. Daar heb ik veel van opgestoken. Hij heeft in 2008 bijvoorbeeld ook al een klimexpeditie geleid op Mount McKinley, een 6194 meter hoge berg in de Noord-Amerikaanse staat Alaska. Zijn ‘tips en tools’ kan ik nu mooi gebruiken in de aanloop naar de expeditie (OBT 5 IJs) die ik medio mei 2011 zelf naar Mount McKinley zal leiden. OBT 5 IJs vormt namelijk onder meer een belangrijk onderdeel in de opleiding van onze toekomstige berggidsen. Daarnaast zullen de leden van mijn instructiegroep en de OBT specploeg van 104 Commandotroepencompagnie deze periode gebruiken om hun vaardigheden aan te scherpen en te onderhouden. Het uitdiepen van technieken en ervaringen met bergachtig (ijs)terrein is van groot belang, vooral ook omdat het reëel is om te verwachten dat eventueel toekomstige uitzendgebieden forse rotsmassieven en bergtoppen kent.
Gedurende deze expeditie blijkt maar weer dat zowel de Duitse als de Oostenrijkse opleiding tot Heeresbergführer een zeer solide, intensieve en kwalitatief hoge opleiding is. Iets dat ikzelf overigens al jarenlang weet. Doordat wij allemaal één van deze beide opleidingen hebben gevolgd zie je dat eenieder op dezelfde golflengte zit. Er zit geen verschil tussen beide opleidingen tot berggids.
Denk bijvoorbeeld aan procedures, aan technieken van verplaatsing, zekering en bergredding in een ijsgebied en op rotsen en/of grote hoogten. Dit is van cruciaal belang als je gedurende een ‘joint’ opgezette expeditie, zoals bijvoorbeeld nu in de Andes, helemaal op jezelf bent aangewezen en niet zo maar even 112 kan bellen.”
Norbert heeft door zijn instelling, gedrevenheid en professionaliteit, die hij in de Andes op de mat heeft gelegd, wederom aan de internationale SF gemeenschap getoond dat het KCT op alle fronten in de wereld moeiteloos mee kan draaien.
© Fotografie: Norbert van het KCT
7 Comments
Maarten
5 augustus 2010 at 08:42Norbert, geweldig mooi verhaal. Ben zelf actief en ervaren alpinist en hoop binnenkort te kunnen starten bij de Baas om uiteindelijk deze geweldige richting op te gaan als HBF.
Dave
5 augustus 2010 at 14:31Mooi verslag.
Ik had er bij willen zijn.
Gr. See U @ the Mont Blanc.
Dave
John C. Vol
8 augustus 2010 at 11:31Heb van je verhaal genoten.
John Vol- Indus
Abraham M
9 augustus 2010 at 12:16Maandag, 9 augustus 2010
Was ik nog maar jong als oud-commando 59-6. Wat jullie nu allemaal doen, kan ik alleen maar over dromen. Uitstekend verslag.
Abraham M. ex-Indus
R V
26 augustus 2010 at 21:01Well done maatje
Robin Koene
2 oktober 2010 at 12:49Norbert,
Super verhaal, leuk om eens te lezen wat voor avonturen je beleeft.
Je neef
CW
21 december 2010 at 00:39Hoi Norbert,
Spannend en mooi wat je allemaal gedaan en gezien hebt.
Als je wil kun je me mailen,
Groetjes Cora.